ECLI:NL:RVS:2008:BG3369

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800893/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • H. Troostwijk
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor bouw van woningen en schuur in Dongen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Dongen tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 21 december 2007 geoordeeld dat een wederpartij, die bezwaar had gemaakt tegen de vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een schuur, als belanghebbende moest worden aangemerkt. Het college had op 6 december 2005 vrijstelling verleend voor het bouwen van twaalf vrijstaande woningen en op 20 december 2005 een bouwvergunning verleend voor de schuur. De wederpartij stelde dat hij als belanghebbende moest worden gezien, omdat hij zicht zou hebben op de schuur vanaf zijn perceel, dat op ongeveer 200 meter afstand ligt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 november 2008 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de afstand van het perceel van de wederpartij tot de schuur te groot is om te concluderen dat hij rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt door de verlening van de vrijstelling en bouwvergunning. De rechtbank had de wederpartij ten onrechte als belanghebbende aangemerkt. Het hoger beroep van het college is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de wederpartij is ongegrond verklaard.

De beslissing van de Afdeling is genomen in naam der Koningin, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 november 2008.

Uitspraak

200800893/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Dongen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3639 van de rechtbank Breda van 21 december 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Dongen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dongen (hierna: het college) [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het bouwen van twaalf vrijstaande woningen aan de Haanse Hoef te Dongen.
Bij besluit van 20 december 2005 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de schuur).
Bij besluit van 9 juni 2006 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 juni 2006 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het gemaakte bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. van der Aa en J.H. Rijken-de Haan, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en ir. C.A. Louws en mr. drs. M.C. Lammers, beiden werkzaam bij het adviesbureau voor Ruimtelijke Beleid, Ontwikkeling en Inrichting, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. drs. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg, en C.J.P. van den Noort en R.A.B.M. Schrauwers, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij de besluiten tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van de schuur.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.1.2. Gelet op artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet is het vrijstellingsbesluit van 6 december 2005 in deze procedure uitsluitend aan de orde voor zover het ziet op de schuur. De vraag of [wederpartij] moet worden aangemerkt als belanghebbende in vorenbedoelde zin is dan ook beperkt tot de voor de schuur verleende vrijstelling en bouwvergunning.
2.1.3. Niet in geschil is dat de afstand van het perceel van [wederpartij] tot de schuur ongeveer 200 m bedraagt. Gelet op het bouwplan dat hier aan de orde is, een schuur bij een woning, wordt [wederpartij] bij een dergelijke afstand niet geraakt in een belang dat rechtstreeks bij de verlening van de vrijstelling en de bouwvergunning is betrokken als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De stelling van [wederpartij] dat hij vanaf zijn perceel zicht zal hebben op de schuur, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op voornoemde afstand en de aard van het bouwplan is dat zicht, voor zover al aanwezig, van dermate geringe betekenis dat hij niet rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt. De rechtbank heeft [wederpartij] dan ook ten onrechte aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Het betoog slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 december 2007 in zaak nr. 06/3639;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
457.