ECLI:NL:RVS:2008:BG3362

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801318/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan voor kaasboerderij in Lievelde

Op 5 november 2008 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998, herziening 31, Kaasboerderij Eimersweg 3 te Lievelde". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Oost-Gelre op 17 april 2007, werd door het college van gedeputeerde staten van Gelderland goedgekeurd op 14 december 2007. Tegen deze goedkeuring heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoerde dat het bestemmingsplan niet in overeenstemming zou zijn met de plankaart en dat de agrarische functie van de kaasboerderij ondergeschikt zou zijn aan de niet-agrarische activiteiten. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld op 9 oktober 2008, waarbij zowel [appellante] als het college en de raad vertegenwoordigd waren.

De Afdeling overwoog dat het college de taak heeft om te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om naast het agrarische bedrijf ook niet-agrarische activiteiten te ondernemen, zoals een kaasboerderij. De Afdeling concludeerde dat de door [appellante] aangevoerde gronden, waaronder de vrees voor rechtsonzekerheid en de gevolgen voor haar bedrijf, niet voldoende onderbouwd waren. De Afdeling oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de goedkeuring van het bestemmingsplan en verklaart het beroep van [appellante] ongegrond. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de leden van de enkelvoudige kamer, R.J. Hoekstra en R. Kegge, de uitspraak hebben vastgesteld.

Uitspraak

200801318/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oost-Gelre (hierna: de raad) bij besluit van 17 april 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1998, herziening 31, Kaasboerderij Eimersweg 3 te Lievelde" (hierna: het bestemmingsplan).
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2008, beroep ingesteld. Bij brief, gedateerd op 17 maart 2008, zijn de gronden aangevuld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Pol, ambtenaar in diens van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door ing. M.A.J. Bluemer en ing. G.H. Hiddink, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het bestemmingsplan voorziet, in aanvulling op het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", in de mogelijkheid ter plaatse van Eimersweg 3 te Lievelde naast het agrarische bedrijf, met als nevenfunctie een kaasboerderij, ondergeschikte, niet-agrarische activiteiten te ondernemen.
2.3. [appellante] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Zij voert aan dat de lichtgroene kleur en de bestemmingsgrens in de legenda niet in overeenstemming zijn met de plankaart, zodat sprake is van rechtsonzekerheid. Voorts betoogt [appellante] dat geen sprake is van een juiste bestemming, aangezien bij dit bedrijf de agrarische functie volgens haar ondergeschikt is aan de niet-agrarische activiteiten. Bovendien zou het gebruik van de tot het bedrijf behorende gronden voor boerengolf volgens [appellante] in strijd zijn met het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", maakt het bestemmingsplan te veel terrassen mogelijk en is parkeren op eigen terrein, zoals wordt voorgeschreven in de planvoorschriften, ter plaatse niet mogelijk. Ten slotte voert zij aan dat het bestemmingsplan ernstige nadelige gevolgen heeft voor haar bedrijf.
2.4. Voor zover [appellante] in haar beroepschrift, middels een verwijzing naar al hetgeen zij eerder heeft ingebracht in de procedure, verwijst naar de inhoud van zienswijzen van anderen, overweegt de Afdeling dat het in een dergelijk geval op de weg van [appellante] ligt om exact aan te geven in hoeverre de door anderen aangevoerde argumenten deel uitmaken van het beroep en daarbij dient zij redenen aan te voeren in hoeverre de weerlegging hiervan onjuist zou zijn. Nu zij dit niet heeft gedaan, volstaat de Afdeling met de behandeling van de beroepsgronden, zoals die uit de door [appellante] opgestelde stukken volgen.
2.5. Het betoog inzake de van de plankaart afwijkende legenda faalt. De lichtgroene kleur en de bestemmingsgrens, zoals deze zijn aangeduid in de legenda van de plankaart, komen niet op de plankaart voor. Hieraan komt echter geen betekenis toe nu het bestemmingsplan slechts voorziet in één bestemming en deze wordt begrensd door de bestemmingsplangrens. In de overige, in verband met de plankaart aangevoerde gronden, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat strijd zou bestaan met het beginsel van de rechtszekerheid.
2.6. De gronden ter plaatse hebben de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" met de nadere aanduiding "Kab (tevens kaasboerderij)".
Ingevolge artikel 8.1.1 van de planvoorschriften zijn deze gronden mede bestemd voor een kaasboerderij met een maximale oppervlakte van 330 m2, een bierbrouwerij met een maximale oppervlakte van 80 m2, een keuken ten behoeve van kookworkshops met een maximale oppervlakte van 107 m2, aan de hiervoor genoemde functies ondergeschikte horeca met een maximale oppervlakte van 118 m2 en detailhandel ten behoeve van ter plaatse gemaakte en streekeigen producten met een maximale oppervlakte van 100 m2 met bijbehorende voorzieningen als entrees, gangen, etc. met een gezamenlijk maximale oppervlakte van 65 m2.
Ingevolge artikel 8.1.2 van de planvoorschriften mogen de genoemde activiteiten met bijbehorende voorzieningen een gezamenlijk oppervlakte hebben van maximaal 800 m2 en dienen zij inpandig plaats te vinden.
De gronden ter plaatse hebben de aanduiding "t" en zijn ingevolge artikel 8.1.3 van de planvoorschriften mede bestemd voor terrassen uitsluitend ten dienste van de op de plankaart met "Kab" aangeduide gronden en mogen maximaal een gezamenlijk oppervlakte van 200 m2 hebben.
Daarnaast zijn ingevolge artikel 8.1.4 van de planvoorschriften de gronden bestemd voor bijbehorende (parkeer)voorzieningen ten behoeve van de genoemde activiteiten. Het parkeren moet plaatsvinden op eigen terrein.
Ingevolge artikel 8.3, onder h, van de planvoorschriften is voorzien in een vrijstellingsbevoegdheid voor het vergroten van de maximaal toegestane oppervlakte van één van de genoemde functies met maximaal 80 m2, uitsluitend indien de oppervlakte van één van de andere genoemde functies met een evenzo grote oppervlakte wordt verkleind.
2.7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat sprake is van ondergeschiktheid van de niet-agrarische functies, nu de totale oppervlakte van de kaasboerderij één hectare is, terwijl de nevenactiviteiten, gelet op artikel 8.1.1 van de planvoorschriften, een gezamenlijk oppervlakte mogen hebben van maximaal 800 m2. Voor zover het betoog van [appellante] is gebaseerd op de vrees dat de voorgeschreven maximale vloeroppervlakten voor de niet-agrarische functies zullen worden overschreden, heeft dit geen betrekking op het bestemmingsplan zelf maar op de handhaving daarvan, hetgeen in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Wat betreft de boerengolfactiviteiten overweegt de Afdeling dat niet het onderhavige bestemmingsplan hierin voorziet, maar het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", dat hier niet aan de orde is.
Ten aanzien van het betoog dat het bestemmingsplan meer dan 200 m2 aan terrassen mogelijk maakt, overweegt de Afdeling dat de gronden met de aanduiding "t" gezamenlijk weliswaar een grotere oppervlakte hebben dan de in artikel 8.1.3 van de planvoorschriften voorgeschreven 200 m2, maar dat uit voormeld artikel volgt dat de gezamenlijke oppervlakte aan terrassen de bedoelde 200 m2 niet mag overschrijden.
Ten aanzien van het betoog dat parkeergelegenheid op eigen terrein ontbreekt, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ter plaatse op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is. Daartoe is door de gemeente het aantal benodigde parkeerplaatsen bepaald aan de hand van het totale bedrijfsvloeroppervlak. Gelet op de in de planvoorschriften aangegeven maximale vloeroppervlakten voor de niet-agrarische functies en de omstandigheid dat het bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe niet-agrarische functies die een grote verkeersaantrekkende werking hebben, bestaat er geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de eis van parkeren op eigen terrein kan worden voldaan. In navolging van haar uitspraak van 12 april 2006, zaak nr.
200507354/1inzake de milieuvergunning van voormeld bedrijf, is de Afdeling derhalve van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet behoeft te worden gevreesd voor ernstige verkeersoverlast.
2.8. Voor zover [appellante] een toename van concurrentie vreest, stelt de Afdeling voorop dat er geen aanleiding bestaat om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake regulerend op te treden. Hoewel niet uit te sluiten is dat de uitbreiding van de niet-agrarische functies ter plaatse enige negatieve invloed kan hebben op de omzet en de winst van het bedrijf van [appellante], is niet aannemelijk gemaakt dat het college uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening meer gewicht had moeten toekennen aan de belangen van [appellante].
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
459-573.