200801956/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1531 van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2008 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 17 november 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een verzoek van [vreemdeling] om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 9 mei 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het daartegen door [vreemdeling] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 januari 2008, verzonden op 8 februari 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [vreemdeling] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 mei 2007 vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 april 2008. Deze brieven zijn aangehecht.
[vreemdeling] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en [vreemdeling], in persoon, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef, onder b, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, voor zover thans van belang, verstrekt de verzoeker bij de indiening van een naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geboortedatum.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
2.2. Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding), voor zover thans van belang, dient de verzoeker buitenlandse akten, waaronder zijn geboorteakte over te leggen. Indien overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA), worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in de regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving in de GBA. De verplichting tot het overleggen van buitenlandse akten, waaronder een geboorteakte, lijdt uitzondering indien reeds in het verleden gelegaliseerde, en soms tevens geverifieerde documenten, zijn overgelegd en verwerkt in de GBA of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland. Alsdan kan worden afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, ingeval van op goede gronden gerezen twijfel, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.
Verder is in de Handleiding vermeld dat van de voorwaarde van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
2.3. [vreemdeling] is op 1 september 1993 in het bevolkingsregister van de gemeente Amsterdam ingeschreven. Als geboortedatum is opgenomen 19 juni 1987, welke datum is ontleend aan het paspoort van haar moeder. Naar aanleiding van een daartoe door [vreemdeling] ingediend verzoek heeft de rechtbank te Yildizeli (Turkije), voor zover thans van belang, bij vonnis van 17 september 2003 haar geboortedatum gewijzigd in 19 juni 1985. Op 28 november 2003 heeft [vreemdeling] een verzoek ingediend tot wijziging van de in de GBA opgenomen geboortedatum in 19 juni 1985. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het college) heeft dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 11 augustus 2004 is deze afwijzing gehandhaafd. Het daartegen door [vreemdeling] ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank van 2 februari 2006 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit van 11 augustus 2004 in rechte onaantastbaar is geworden.
De minister heeft bij zijn besluit van 9 mei 2007 de afwijzing van het verzoek van [vreemdeling] om haar het Nederlanderschap te verlenen gehandhaafd, omdat de twijfel omtrent haar identiteit niet is weggenomen. Aan dit standpunt heeft hij ten grondslag gelegd dat de gegevens van [vreemdeling] niet op basis van een recente geboorteakte in de GBA zijn opgenomen en geen aanleiding bestaat om van deze voorwaarde af te wijken. Voor zover [vreemdeling] heeft betoogd dat mag worden uitgegaan van de betrouwbaarheid en authenticiteit van de gegevens zoals die zijn opgenomen in de GBA, heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat [vreemdeling] zelf de juistheid van de in de GBA opgenomen geboortedatum heeft betwist en zij de juistheid ervan niet kan aantonen met een geboorteakte.
2.4. Het betoog van de minister gericht tegen de overweging van de rechtbank dat ten onrechte van de in de Handleiding neergelegde algemene regel is afgeweken door te verlangen dat [vreemdeling] een gelegaliseerde geboorteakte overlegt, slaagt. De gegevens van [vreemdeling] zijn onder de werking van de Wet bevolkings- en verblijfregisters in het bevolkingsregister opgenomen, waarbij is volstaan met het overnemen van de in het paspoort van de moeder van [vreemdeling] ten aanzien van [vreemdeling] opgenomen gegevens. Deze gegevens zijn na de inwerkingtreding van de Wet GBA persoonsgegevens opgenomen in de GBA. Niet in geschil is dat die gegevens niet in de GBA zijn opgenomen op basis van een gelegaliseerde geboorteakte. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de minister, gelet op de in 2.2. weergegeven passages van de Handleiding, door van [vreemdeling] het overleggen van een gelegaliseerde geboorteakte te verlangen, in strijd met het daarin neergelegde beleid heeft gehandeld.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen kan, zoals de minister betoogt, met de uitspraak van de rechtbank van 2 februari 2006 in de procedure tot wijziging van de ten aanzien van [vreemdeling] in de GBA opgenomen geboortedatum, de twijfel over de juistheid van die geboortedatum niet worden geacht te zijn weggenomen. Met die uitspraak is alleen de weigering van het college om de ten aanzien van [vreemdeling] in de GBA opgenomen geboortedatum van 19 juni 1987 te wijzigen, in rechte onaantastbaar geworden. Uit die uitspraak volgt niet dat de in de GBA opgenomen geboortedatum juist is.
2.5. De rechtbank heeft volgens de minister voorts niet onderkend dat [vreemdeling], door een geboorteakte over te leggen waarin een andere geboortedatum is vermeld dan in de GBA is opgenomen, twijfel heeft doen ontstaan aan haar identiteit en dat geen geboorteakte kan worden aanvaard waarin een andere geboortedatum staat vermeld dan [vreemdeling] zelf bij haar naturalisatieverzoek heeft opgegeven. Dat in haar huidige geboorteakte is vermeld dat op basis van voormeld vonnis van de rechtbank te Yildizeli haar geboortedatum is gewijzigd van 19 juni 1987 in 19 juni 1985, maakt dit niet anders, nu [vreemdeling] haar geboortedatum in Turkije heeft laten wijzigen omdat die volgens haar niet juist was.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2008 in zaak nr.
200705682/1), vormt de geboortedatum één van de elementen van de identiteit van een persoon, zodat twijfel aan de geboortedatum van een persoon met zich brengt dat twijfel bestaat aan diens gestelde identiteit.
Nu [vreemdeling] zelf in haar naturalisatieverzoek van 28 juli 2006 de geboortedatum 19 juni 1987 heeft opgegeven en daarbij blijkens een aantekening op het Adviesblad Naturalisatie een geboorteakte heeft overgelegd waarin een andere geboortedatum staat, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat twijfel bestaat aan de juistheid van de door [vreemdeling] opgegeven geboortedatum en daarmee aan haar identiteit. Dat in het door haar overgelegde uittreksel uit het geboorteregister van de provincie Sivas (Turkije) van 24 januari 2007 (hierna: het uittreksel) is vermeld dat sprake is van een wijziging van de geboortedatum van [vreemdeling] van 19 juni 1987 in 19 juni 1985, brengt niet met zich dat de minister in het besluit van 9 mei 2007 ten onrechte dit standpunt heeft gehandhaafd, nu uit dit uittreksel volgt dat de geboortedatum van [vreemdeling] 19 juni 1985 is en [vreemdeling] voorts geen gelegaliseerde geboorteakte heeft overgelegd waaruit blijkt dat haar geboortedatum, zoals zij in haar verzoek heeft opgegeven, 19 juni 1987 is.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het volgende overwogen.
2.6.1. Voor zover [vreemdeling] betoogt dat zij niet in staat is een gelegaliseerde geboorteakte te overleggen en zij in bewijsnood verkeert, faalt dit betoog, reeds omdat zij dit niet heeft gestaafd.
Voorts heeft de minister, anders dan [vreemdeling] betoogt, zich in het besluit van 9 mei 2007 gemotiveerd op het standpunt gesteld dat, nu twijfel is gerezen met betrekking tot de identiteit van [vreemdeling], wordt afgeweken van het door de burgemeester van Amsterdam afgegeven positieve advies met betrekking tot haar verzoek om naturalisatie.
2.6.2. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2008 in zaak nr. 07/1531;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008