ECLI:NL:RVS:2008:BG1846

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802677/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijziging bestemmingsplan voor agrarisch bouwperceel in Wieringermeer

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 oktober 2008 uitspraak gedaan over de goedkeuring van een wijziging van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1996' in de gemeente Wieringermeer. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland had op 19 februari 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het wijzigingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders was vastgesteld op 18 oktober 2006. Dit wijzigingsplan voorziet in de aanwijzing van een nieuw agrarisch bouwperceel tegenover Wagenpad 20 te Wieringerwerf, ten behoeve van de verplaatsing van een akkerbouwbedrijf dat in de knel zit door de ontwikkelingen van Agriport A7.

De appellante, die een veehouderijbedrijf in de nabijheid exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Zij betoogde dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake was van een knelgeval, aangezien het akkerbouwbedrijf niet meer rendabel kon opereren op de huidige locatie door de ontwikkelingen in het gebied.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de omvang van de gronden die verloren gaan voor het bedrijf aanzienlijk is en dat dit ernstige gevolgen kan hebben voor de bedrijfsvoering. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het college bij de afweging van belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de ontwikkeling van het nieuwe agrarische bouwperceel dan aan de belangen van de appellante. Het beroep van de appellante is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200802677/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats], respectievelijk [woonplaats], [gemeente],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2008, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van de door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wieringermeer (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 18 oktober 2006 vastgestelde wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996, Wagenpad tegenover nummer 20 te Wieringerwerf" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2008, beroep ingesteld.
Door [appellante] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Agriport A7 B.V. (hierna: Agriport A7 B.V.) en [partij] zijn nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoot] en bijgestaan door mr. drs. J.M. Stedelaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.J.P.A.M. van Herpen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. N.M.C. van Hoorn, en Agriport A7 B.V. en [partij], vertegenwoordigd door mr. L.C.A.C. Hoogewerf, advocaat te Hoorn, en ir. J. de Pijper.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in de aanduiding "nieuw agrarisch bouwperceel" op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied" tegenover het Wagenpad 20 te Wieringerwerf en is opgesteld ten behoeve van de verplaatsing van een akkerbouwbedrijf, dat thans is gevestigd aan de [locatie] in [plaats].
2.3. [appellante], die in de nabijheid van het plangebied een veehouderijbedrijf exploiteert, betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Zij voert hiertoe aan dat zich sinds de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2007, in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200609170/1&verdict_id=18582&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200609170/1&utm_term=200609170/1">200609170/1</a> geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan en het college wederom niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van strijd met het gemeentelijke beleid, zoals vervat in de Beleidsregel "Aanwijzing nieuwe agrarische bouwpercelen" (hierna: de Beleidsregel).
2.4. Het college stelt dat het akkerbouwbedrijf een knelgeval is, als bedoeld in de Beleidsregel, aangezien het niet meer mogelijk is dit op de huidige locatie rendabel voort te zetten, nu op 9,5 hectare van de in het plangebied van Agriport A7 gelegen gronden, waarop thans aardappelteelt plaatsvindt, onder meer kassen of logistieke bedrijven zijn voorzien. Verplaatsing van het gehele bedrijf en het opnemen van een bouwperceel op de nieuwe locatie zou gerechtvaardigd zijn omdat anders de afstand tussen de huiskavel en de agrarische gronden te groot zou worden zijn en de bedrijfsvoering ernstig zou worden belemmerd.
2.5. Ingevolge artikel 22, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" kan het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de WRO het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven. Het college van burgemeester en wethouders heeft met betrekking tot deze wijzigingsbevoegdheid de Beleidsregel vastgesteld. Deze beleidsregel luidt, voor zover hier relevant:
"Er zal alleen gebruik worden gemaakt van de in artikel 22 lid 2 opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor het aanwijzen van een nieuwe agrarische bouwkavel indien het gaat om verplaatsing van een agrarisch bedrijf dat op zijn huidige locatie binnen de gemeente Wieringermeer in de knel zit of dreigt te komen vanwege ontwikkelingen van algemeen belang."
In de toelichting op de Beleidsregel staat onder meer dat door de realisatie van Agriport A7 sommige agrarische bedrijven moeten wijken en dat voor deze bedrijven nieuwe plekken moeten worden gevonden, onder meer door aanwijzing van nieuwe bouwkavels. Gelet op de limitatieve hoeveelheid geschikte nieuwe agrarische bouwlocaties en de hoeveelheid te verplaatsen bedrijven, wordt het raadzaam geacht voorlopig geen medewerking te verlenen aan verzoeken om nieuwvestiging, maar uitsluitend aan bedrijfsverplaatsing.
2.6. In voormelde uitspraak van 24 oktober 2007 heeft de Afdeling het besluit omtrent goedkeuring van 31 oktober 2006 ten aanzien van het wijzigingsplan "Wijzigingsplan aanwijzen nieuw agrarisch bouwperceel tegenover Wagenpad 20 te Wieringerwerf" vernietigd, omdat, voor zover thans van belang, onvoldoende was gemotiveerd dat sprake was van een knelgeval. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat de omvang van de gronden, die voor het bedrijf verloren zouden gaan, onduidelijk was en dat evenmin duidelijk was in hoeverre deze gronden noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. Verder heeft de Afdeling overwogen dat zich op deze gronden geen bouwperceel bevindt zodat hierin geen zelfstandige reden kan worden gevonden voor de aanwijzing van een nieuw bouwperceel.
2.7. De Afdeling stelt vast dat, anders dan [appellante] ter zitting heeft betoogd, in dit geval sprake is van bedrijfsverplaatsing als bedoeld in de Beleidsregel, aangezien het de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf uit Wieringermeer betreft. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gronden van [partij], die nodig zijn voor de ontwikkeling van Agriport A7 en voor het bedrijf verloren gaan een omvang van 9,5 hectare hebben en dat dit neerkomt op ongeveer de helft van de akkerbouwgronden van het bedrijf, dat in totaal beschikt over 21 hectare grond. Daarmee is de onduidelijkheid omtrent de omvang van de gepachte gronden, die niet meer voor akkerbouw gebruikt zullen kunnen worden, weggenomen. Nu het bedrijf een aanzienlijk deel van haar akkerbouwgronden zal verliezen, is aannemelijk dat dit ernstige gevolgen kan hebben en moet er van worden uitgegaan dat deze gronden in het kader van een rendabele bedrijfsvoering noodzakelijk zijn. Ten aanzien van het toekennen van een bouwperceel op de in het wijzigingsplan vervatte gronden heeft het college zich op het standpunt gesteld dat hiervoor, mede gelet op het voorgaande, reden bestaat, nu handhaving van de bedrijfsbebouwing op de huidige locatie met zich zou brengen dat de bebouwing en een groot deel van de akkerbouwgronden van het bedrijf op zodanig grote afstand van elkaar zouden komen te liggen, dat dit een onwerkbare situatie met zich zou brengen. Voorts wordt in dit kader van belang geacht dat de resterende gronden van [appellante] in onder meer het streekplan "Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord" eveneens zijn aangewezen voor de zogenoemde agribusiness en blijkens het verhandelde ter zitting in het kader van de verdere ontwikkeling van Agriport A7 reeds zijn verworven.
Bovendien brengt de huidige situering niet met zich dat bij het wijzigingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet gekozen had mogen worden voor concentratie van de bedrijfsbebouwing en de akkerbouwgronden.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat er sprake is van een knelgeval en heeft het terecht overwogen dat er geen strijd is met het gemeentelijke beleid, zoals vervat in de Beleidsregel.
2.8. Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat aan zijn belangen onvoldoende gewicht is toegekend, wordt overwogen dat het college bij de afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van [partij] bij het nieuwe agrarische bouwperceel dan aan het belang van [appellante]. Daarbij wordt betrokken dat de door [appellante] genoemde uitbreidingsplannen niet zodanig concreet zijn dat het college hiermee bij het nemen van het bestreden besluit rekening behoefde te houden.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008
459-573.