200800311/1 en 200800360/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Venlo,
appellant sub 1,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/154 van de rechtbank Roermond van 7 december 2007 in het geding tussen:
[appellante sub 2A], gevestigd te [plaats],
[appellante sub 2B], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat A], [maat B] en [maat C], gevestigd, onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/123 van de rechtbank Roermond van 7 december 2007 in het geding tussen dezelfde partijen.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 16 december 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) een verzoek van [appellante sub 2A] om handhavend tegen de manegeactiviteiten en pensionstalling van paarden door [appellante sub 2B] op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) op te treden afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college het door [appellante sub 2A] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en [appellante sub 2B] op straffe van een dwangsom gelast de met de hoofdactiviteit verband houdende niet-agrarische activiteiten terug te brengen tot maximaal 20% van het totaal met een maximum van 10 paarden/pony's.
Bij uitspraak van 7 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante sub 2A] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 december 2006 vernietigd, voor zover dit pensionstalling en/of het africhten van paarden/pony's van derden toestaat en voor zover niet handhavend is opgetreden tegen verhuur van accommodatie en lesgeven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 februari 2008. Die zaak is geregistreerd onder nr. 200800311/1.
[appellante sub 2A] heeft in die zaak een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van dezelfde dag, ook verzonden op die dag, heeft de rechtbank voorts het tegen het besluit van 12 december 2006 door [appellante sub 2B] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Ook deze uitspraak is aangehecht.
Tegen die uitspraak heeft [appellante sub 2B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2008. Die zaak is geregistreerd onder nr. 200800360/1.
Het college heeft in die zaak een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 2A] heeft in die zaak nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de beide zaken gevoegd en ter zitting behandeld op 21 augustus 2008, waar het college, vertegenwoordigd door C.H.J.M. Michiels, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [appellante sub 2B], bijgestaan door mr. J.L.J. Derckx, en [appellante sub 2A], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. M.W. Kok, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 81" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "agrarisch gebied AG-LO".
Ingevolge artikel 19, aanhef, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden, en het behoud van de aldaar voorkomende waarden van landschappelijke openheid.
Ingevolge artikel 19, lid A en onder I, voor zover thans van belang, mogen op de aldus bestemde gronden uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 5, wordt in de planvoorschriften onder agrarisch bedrijf verstaan: een produktie-huishouding in economische zin, waarbinnen uitsluitend of overwegend door bewerking van de natuurlijke en/of een aangelegde bodem en/of door het houden van vee arbeid wordt verricht ter verkrijging van plantaardige en/of dierlijke producten.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden, onderscheidenlijk opstallen, te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bestemmingsplan aan het stallen van pensionpaarden en/of trainen van paarden van derden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de agrarische activiteit paardenfokkerij niet in de weg staat. Het in de omschrijving van de betekenis van de term agrarisch bedrijf gebezigde woord "overwegend" biedt volgens hem ruimte voor een ondergeschikte activiteit die niet is gericht op het voortbrengen van producten. Pensionstalling en/of het trainen van paarden van derden hangt met het fokken en africhten van paarden samen. Het aantal gehouden pensionpaarden is aanzienlijk geringer dan het totaal op het bedrijf aanwezige paarden, aldus het college.
2.3. Dit betoog slaagt. Het in de omschrijving van de betekenis van de term agrarisch bedrijf in artikel 1, aanhef en onder 5, van de planvoorschriften gebezigde woord "overwegend" brengt mee dat een ondergeschikte activiteit die niet is gericht op het voortbrengen van produkten is toegestaan. Het college heeft een percentage van de aanwezige paarden van 20 met een maximum van 10 paarden niet ten onrechte als ondergeschikt in evenbedoelde zin aangemerkt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het op 16 december 2005 verzonden besluit van het college ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.6. [appellante sub 2B] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college, toen hij zich op het perceel vestigde, op de hoogte was van zijn plannen om zich, naast de paardenfok, ook te richten op andere activiteiten en het de strijdigheid van deze activiteiten met het bestemmingsplan door impliciete vrijstelling daarom heeft opgeheven.
2.6.1. Dit betoog faalt. Uit de aanvraag om verlening van bouwvergunning blijkt niet van het voornemen van andere activiteiten dan het fokken van paarden. Voor het aannemen van een impliciete vrijstelling, als door [appellante sub 2B] gesteld, heeft de rechtbank onder die omstandigheden terecht geen aanleiding gevonden.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep in zaak nr. 200800311/1 gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 december 2007 in zaak nr. 07/154;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. bevestigt de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 07/123.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008