ECLI:NL:RVS:2008:BG1141

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802527/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake huursubsidie door de Raad van State

In deze zaak verzocht [verzoekster] om herziening van een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gedaan op 12 april 2006, waarin haar hoger beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak betrof de weigering van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om aan [verzoekster] met terugwerkende kracht huursubsidie toe te kennen over de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 2003. De herzieningsaanvraag werd ingediend op 28 maart 2008 en aangevuld op 18 april 2008. De minister heeft gereageerd op het verzoek, en de zaak werd behandeld op 9 oktober 2008.

De Afdeling overwoog dat herziening op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht alleen mogelijk is bij feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. [verzoekster] voerde aan dat haar inbreng in de procedure niet voldoende was meegewogen en dat zij niet had afgezien van huursubsidie, maar de Afdeling oordeelde dat zij geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aan de voorwaarden voor herziening voldeden.

De minister bood aan om met [verzoekster] in gesprek te gaan over de gang van zaken rond de huursubsidie, maar dit deed niets af aan de eerdere beslissingen. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en wees het verzoek om herziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 oktober 2008.

Uitspraak

200802527/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2006, in zaak nr.
200506295/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 12 april 2006, in zaak nr.
200506295/1, heeft de Afdeling het door [verzoekster] ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard, de aangevallen uitspraak bevestigd en het beroep tegen het besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 september 2005 ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de rechtbank Rotterdam op 28 maart 2008 en, na doorzending bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2008, heeft [verzoekster] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. De gronden van het verzoek zijn aangevuld bij brief van 18 april 2008.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (lees: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, hierna: de minister) heeft een reactie ingediend.
[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar [verzoekster], bijgestaan door J.E. Botschuijver, gemachtigde, en de minister, vertegenwoordigd door I. Hungerink, ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De uitspraak van 12 april 2006, in zaak nr.
200506295/1, had betrekking op de in bezwaar gehandhaafde besluiten van de minister, waarbij is geweigerd aan [verzoekster] met terugwerkende kracht huursubsidie toe te kennen over de subsidietijdvakken 1 juli 1997 tot 1 juli 2003. Bij brief van 24 juli 2006 heeft [verzoekster] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Bij uitspraak van 29 november 2006 in zaak nr.
200605566/1heeft de Afdeling dit verzoek afgewezen. Thans verzoekt [verzoekster] de Afdeling wederom de uitspraak van 12 april 2006 te herzien.
2.2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.3. [verzoekster] betoogt in het verzoek om herziening onder meer dat haar inbreng in de procedure geen gewicht in de schaal heeft gelegd, ondanks haar wens onder ede te verklaren over wat er is voorgevallen. Zij verwijst naar een brief van 2 april 2007 die volgens haar als bewijs dient dat zij, anders dan de minister in de procedure heeft gesteld, niet heeft verklaard af te willen zien van huursubsidie. Voorts heeft de Afdeling volgens [verzoekster], door in de uitspraak van 12 april 2006 slechts het besluit op bezwaar van 18 oktober 2004 mee te wegen, geen toepassing gegeven aan artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.3.1. Hiermee heeft zij echter wederom geen feiten en omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van de Awb. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 november 2006 is herziening een buitengewoon rechtsmiddel, dat er niet toe strekt om een partij in de gelegenheid te stellen het reeds in hoger beroep gevoerde debat te heropenen. Nu [verzoekster] met haar uiteenzetting zodanige heropening beoogt, dient het verzoek te worden afgewezen.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de minister, ondanks het gestelde in de laatste twee volzinnen van de laatste alinea van de brief van 2 april 2007, toegezegd met [verzoekster] een gesprek te hebben over de gang van zaken rond het niet verkrijgen van huursubsidie over de periode 1997-2003 zonder daarmee afbreuk te doen aan eerdere beslissingen. [verzoekster] heeft hiermee ingestemd. De minister doet [verzoekster] een uitnodiging toekomen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008
419.