ECLI:NL:RVS:2008:BG1139

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802259/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning voor periodieke keuringen door de RDW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, die op 21 februari 2008 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de intrekking van de erkenning van [appellant] door de Dienst Wegverkeer (RDW) voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram. De RDW had op 19 juli 2007 besloten om de erkenning van [appellant] voor een periode van negen weken in te trekken, omdat hij niet had voldaan aan de vereisten van de Erkenningsregeling APK. Dit besluit werd door de RDW gehandhaafd na bezwaar van [appellant].

De voorzieningenrechter oordeelde dat de RDW terecht had gehandeld, maar [appellant] was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 9 oktober 2008 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn zoon en de RDW vertegenwoordigd was door mr. H.S. Zawity. De RDW stelde dat [appellant] had gehandeld in strijd met de Erkenningsregeling APK, omdat hij niet had meegewerkt aan een steekproefcontrole op 20 juni 2007.

De Raad van State oordeelde dat de RDW terecht de intrekking van de erkenning had doorgevoerd, gezien de overtredingen van [appellant]. De Raad bevestigde dat de intrekking van negen weken in overeenstemming was met het beleid van de RDW, dat rekening houdt met de ernst van overtredingen en de staat van dienst van erkenninghouders. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200802259/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 08/228 en 08/229 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 21 februari 2008 in het geding tussen:
[appellant] en [wederpartij]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2007 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan [appellant] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram op de keuringsplaats met het [keuringsinstantienummer] te [plaats] voor de duur van negen weken ingetrokken.
Bij besluit van 25 januari 2008 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 21 februari 2008, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 22 februari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 april 2008.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar [appellant], bijgestaan door zijn [zoon], en de RDW, vertegenwoordigd door mr. H.S. Zawity, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De RDW heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit tot intrekking van de aan [appellant] verleende erkenning voor de duur van negen weken ten grondslag gelegd dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder c, en artikel 46, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK. Daartoe heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat bij de in het kader van een steekproef geëiste herkeuring op 20 juni 2007 van het voertuig met het kenteken […] (hierna: het voertuig) is geconstateerd dat bij aankomst van de steekproefcontroleur het voertuig niet aanwezig was in de keuringsplaats. Hierdoor heeft [appellant] niet alle medewerking verleend aan de steekproef. Een feitelijke technische controle van het voertuig heeft immers niet kunnen plaatsvinden.
2.2. Niet in geschil is dat [appellant] het bepaalde in artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder c, en artikel 46, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK heeft overtreden en dat de RDW terecht is overgegaan tot het opleggen van een sanctie. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter te weinig begrip heeft getoond voor de situatie en heeft miskend dat de opgelegde intrekking te ver gaat. Naar zijn mening had deze moeten worden omgezet in een voorwaardelijke intrekking. Daarbij wijst hij erop dat de verkeersveiligheid niet in geding is geweest omdat het voertuig door zowel hemzelf als later door de RDW is goedgekeurd.
2.2.1. Het door de RDW gevoerde beleid ter zake van de duur van de intrekking zoals neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen, waarbij in algemene zin al rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders evenals hun staat van dienst. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 mei 2004 in zaak nr.
200304551/1is dit beleid niet onredelijk. Gelet op de historie van [appellant], zijnde een schriftelijke waarschuwing op 23 maart 2005, is de intrekking van de erkenning voor de duur van negen weken in overeenstemming met het beleid. Met de voorzieningenrechter wordt geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de RDW van het beleid had moeten afwijken. Het feit dat het voertuig door zowel [appellant] als later door de RDW is goedgekeurd en daarom in het concrete geval de verkeersveiligheid niet in geding was, is geen bijzondere omstandigheid, omdat het niet om de verkeersveiligheid in het concrete geval gaat, maar om de uitvoerbaarheid en de effectiviteit van het door de RDW te verrichten toezicht op de kwaliteit van de keuringen in verband met de verkeersveiligheid in het algemeen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008
419.