200800968/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[wettelijk vertegenwoordiger] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [appellante],
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/34331 en 07/36415 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 10 januari 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 23 november 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [appellante] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 januari 2008, verzonden op 11 januari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2008, waar de vreemdeling, in persoon, bijgestaan door mr. M. van Zantvoort, advocaat te Alkmaar, vergezeld door drs. E. Rozendaal, behandelcoördinator van Medisch Kinderdagverblijf De Margriet te Aerdenhout, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T. Hartsuiker, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2.1. In het besluit van 23 november 2006, dat in het besluit op bezwaar is gehandhaafd, heeft de minister de aanvraag van de vreemdeling van 19 september 2006 om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder de beperking "beperking conform beschikking minister" afgewezen, omdat de vreemdeling niet beschikt over een voor dat doel afgegeven machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) en er geen gronden zijn, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), dan wel artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) om haar van het mvv vereiste vrij te stellen.
De vreemdeling is op [...] mei 2002 in Nederland geboren. De aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van haar ouders, van Afghaanse nationaliteit, zijn door de minister bij besluiten van 24 februari 2003 afgewezen. Deze besluiten zijn door de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2005 in rechte onaantastbaar geworden, zodat op de ouders de rechtsplicht rust Nederland te verlaten.
2.2. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan haar beroepsgrond dat zij in Nederland is geboren en nooit in Afghanistan is geweest, zodat Nederland en niet Afghanistan, moet worden aangemerkt als land van herkomst. Van haar mag dan ook niet worden gevraagd dat zij naar Afghanistan reist om daar een mvv aan te vragen, aldus de vreemdeling.
2.2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 wordt onder een mvv verstaan het bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst, het land van bestendig verblijf of, bij gebreke daarvan, het dichtstbijzijnde land, waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd, dan wel het bij het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen of het Kabinet van de Gouverneur van Aruba aldaar, door de vreemdeling in persoon aangevraagde en aldaar door die vertegenwoordiging of dat Kabinet na voorafgaande machtiging van Onze Minister van Buitenlandse Zaken, afgegeven visum voor verblijf van langer dan drie maanden.
2.2.2. De vreemdeling klaagt terecht dat de voorzieningenrechter niet is ingegaan op de in de eerste grief bedoelde beroepsgrond. De klacht is dan ook terecht voorgedragen, maar kan niet leiden tot het ermee beoogde doel, nu zij ten onrechte betoogt dat Nederland als haar land van herkomst moet worden aangemerkt en zij derhalve niet naar Afghanistan hoeft te reizen om daar een mvv te vragen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het begrip land van herkomst wordt in de Vw 2000, noch in het Vb 2000 gedefinieerd. In onderdeel C2/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, dat betrekking heeft op verblijfsvergunningen asiel, is vermeld dat onder land van herkomst moet worden verstaan het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft. Gelet op het algemene karakter van deze definitie moet het ervoor worden gehouden dat deze niet alleen gelding heeft in procedures naar aanleiding van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel, maar ook toepasbaar is in procedures naar aanleiding van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier. Nu niet in geschil is dat de ouders van de vreemdeling de Afghaanse nationaliteit hebben en niet aannemelijk is gemaakt dat de vreemdeling die niet heeft, moet Afghanistan worden aangemerkt als haar land van herkomst en dient zij derhalve daar een mvv aan te vragen.
2.3. In de derde grief klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd door daaraan het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) van 7 mei 2007 ten grondslag te leggen. Volgens de vreemdeling heeft de BMA arts niet mogen verklaren dat het niet relevant is te onderzoeken of er behandelmogelijkheden zijn in Afghanistan en dat er bij terugkeer geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Zij wijst in dit verband op de door haar ingebrachte medische rapportages, op de in reactie op het BMA advies tijdens de hoorzitting afgelegde verklaring van haar behandelaar, drs. E. Rozendaal, tevens coördinator van het medisch kinderdagverblijf waar zij onder behandeling is, en de gezondheidssituatie van haar moeder.
2.3.1. In het BMA-advies is - samengevat en zakelijk weergegeven - vermeld dat de vreemdeling leidt aan een acute stressstoornis, gestagneerde spraaktaalontwikkeling en gestagneerde sociaal-emotionele ontwikkeling met een dreigende hechtingsstoornis. De vreemdeling krijgt geen medicatie meer en het gaat vooral om begeleiding van het gezin. Gelet hierop is het uitzoeken van behandelmogelijkheden in het land van herkomst volgens de BMA-arts niet relevant en zal bij terugkeer op korte termijn geen medische noodsituatie ontstaan.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Indien zodanig advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag de staatssecretaris daarop bij de beoordeling van de aanvragen om toelating in beginsel afgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.3.3. In het besluit van 7 september 2007 heeft de staatssecretaris zich, onder verwijzing naar het BMA-advies, op het standpunt gesteld dat op korte termijn geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie, zodat van de vreemdeling kan worden verlangd dat zij terugkeert naar het land van herkomst om aldaar de behandeling van de mvv-procedure af te wachten.
Hoewel de vreemdeling verschillende medische rapportages met betrekking tot haar medische situatie heeft overgelegd, blijkt daaruit niet dat, anders dan in het BMA-advies is gesteld, bij terugkeer naar het land van herkomst en het achterwege blijven van behandeling op korte termijn wel sprake zal zijn van een medische noodsituatie. Uit de verklaring van drs. E. Rozendaal over de medische situatie van de vreemdeling blijkt dat evenmin. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht overwogen dat de vreemdeling geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies heeft aangevoerd, zodat de staatssecretaris zich op basis van dat advies terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij terugkeer naar Afghanistan op korte termijn geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie.
Ook ten aanzien van de gestelde psychische gezondheidssituatie van de moeder van de vreemdeling heeft de voorzieningenrechter op goede gronden overwogen dat de staatssecretaris daarin geen grond heeft hoeven vinden om van het gestelde mvv-vereiste af te zien, reeds omdat de gezondheidssituatie van de moeder niet is gestaafd.
De grief faalt.
2.4. Hetgeen in de tweede, vierde, vijfde en zesde grief is aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het daarin aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2008
284-473.
Verzonden: 9 oktober 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak