2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de controle op de luchthaven Schiphol niet voldoet aan het bepaalde in artikel 21, aanhef en onder a, sub II, van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (hierna: de Schengengrenscode), nu niet is gebleken dat de controle is gehouden naar aanleiding van informatie over mogelijke bedreigingen van de openbare orde en is bedoeld ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, en dat daarmee de staandehouding en, bij gebrek aan bijzondere belangen aan de zijde van de staatssecretaris, de inbewaringstelling niet rechtmatig zijn. Hiertoe betoogt de staatssecretaris dat een onjuiste invulling is gegeven aan de desbetreffende bepaling door de onder a van het artikel opgesomde omstandigheden als cumulatieve vereisten te lezen, terwijl het hier slechts gaat om een opsomming van voorbeelden.
2.1.1. Ingevolge artikel 21, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode doet de afschaffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen geen afbreuk aan de uitoefening van de politiebevoegdheid door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving, voor zover de uitoefening van die bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als grenscontroles; dit geldt ook in de grensgebieden. Voor de toepassing van de eerste zin kan met name niet worden gesteld dat de uitoefening van de politiebevoegdheid hetzelfde effect heeft als de uitoefening van grenscontroles wanneer de politiële maatregelen:
I) niet grenstoezicht tot doel hebben;
II) gebaseerd zijn op algemene politie-informatie en -ervaring met
betrekking tot mogelijke bedreigingen van de openbare veiligheid en
met name bedoeld zijn ter bestrijding van grensoverschrijdende
criminaliteit;
III) worden gepland en uitgevoerd op een manier die duidelijk verschilt
van de systematische controles van personen aan de
buitengrenzen;
IV) op basis van controles ter plaatse worden uitgevoerd.
2.1.2. Het gebruik van de woorden "kan met name" in voormelde bepaling geeft aan dat deze een niet-uitputtende beschrijving bevat van omstandigheden waaronder de uitoefening van een politiële bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de onder I tot en met IV genoemde omstandigheden als cumulatieve vereisten moeten worden aangemerkt. De grief slaagt derhalve.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 15 juni 2008, voor zover daarop na het vorenstaande nog moet worden beslist, als volgt.
2.3. De vreemdeling betoogt in beroep onder meer dat de controle op de luchthaven Schiphol in strijd met artikel 21, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode hetzelfde effect heeft als een grenscontrole, zodat de staandehouding en uiteindelijke inbewaringstelling onrechtmatig zijn te achten.
2.3.1. Blijkens het op ambtsbelofte opgemaakt proces verbaal van 15 juni 2008 was de verbalisant die dag op de luchthaven Schiphol. Op deze locatie worden regelmatig controles gehouden, omdat uit kennis en ervaring bekend is geworden dat zich aan boord van vliegtuigen, aankomend vanuit een ander Schengenland, personen bevinden die met valse dan wel vervalste reisdocumenten of geheel zonder reisdocumenten reizen.
Volgens het proces verbaal heeft de verbalisant een zogeheten MTV-controle uitgevoerd nabij gate B13, alwaar een nader omschreven vlucht uit Athene aankwam. Hij zag daarbij de vreemdeling, een voor hem onbekende persoon, in zijn richting lopen en vroeg hem in de Engelse taal naar zijn reisdocument. De vreemdeling verklaarde dat hij geen documenten in zijn bezit had. Vervolgens heeft de verbalisant de vreemdeling staande gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.3.2. Uit het proces verbaal blijkt niet dat iedere persoon afkomstig van de betrokken vlucht gevraagd is naar zijn reisdocument. Evenmin heeft de vreemdeling concrete omstandigheden aangevoerd waaruit anders blijkt. Uit het feitencomplex kan dus niet worden afgeleid dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een steekproefsgewijze controle.
Uit paragraaf A3/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt verder dat een MTV-controle als thans aan de orde plaatsvindt in het kader van het toezicht gericht op het in een zo vroeg stadium tegengaan van illegaal verblijf. Het doel van een dergelijke controle verschilt derhalve van dat van een grenscontrole, die blijkens artikel 1, aanhef en onder 10, van de Schengengrenscode betrekking heeft op het al dan niet mogen binnenkomen of verlaten van het grondgebied van een lidstaat.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de controle op de luchthaven Schiphol in strijd met artikel 21, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. De beroepsgrond faalt.
2.4. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.5. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 15 juni 2008 dient alsnog ongegrond te worden verklaard. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.