200801655/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 12 februari 2008, nr. 1313847, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Cuijk (hierna: de raad) bij besluit van 2 juli 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Kern Linden 2006".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2008, waar alleen [appellant] is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant], wonend aan de [locatie], betoogt dat het plan ten onrechte de mogelijkheden tot uitbreiding van zijn woning beperkt ten opzichte van het vorige plan. In dit verband voert [appellant] aan dat de door hem gewenste uitbreiding van de woning met een verblijfsruimte niet kan worden gerealiseerd. Voorts brengt hij naar voren dat de bouwvlakken die zien op de naburige percelen niet zijn gewijzigd.
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat het op grond van artikel 4.2.3 van de planvoorschriften onder voorwaarden mogelijk is om buiten het bouwvlak bijgebouwen te realiseren. Het plan biedt derhalve voldoende bouwmogelijkheden voor [appellant], aldus het college.
2.4. In het vorige bestemmingsplan "Kern Linden" was voor het perceel aan de [locatie] een bouwvlak tot aan de westelijke perceelgrens opgenomen. Ingevolge artikel 3, lid A, van de planvoorschriften bij dit plan was het mogelijk de woning met enkele meters uit te breiden in westelijke richting. In het onderhavige plan ligt de westelijke grens van het bouwvlak gelijk aan de bestaande bebouwing en bestaat derhalve niet de mogelijkheid om de woning in westelijke richting uit te breiden. De raad heeft de verkleining van het bouwvlak aan de westzijde aan de achterzijde van het bouwvlak willen compenseren. [appellant] heeft echter onbetwist naar voren gebracht dat uitbreiding van de woning aan de achterzijde in verband met de bestaande architectuur van de woning niet mogelijk is.
Uit de stukken noch ter zitting is gebleken welke motivering aan de herziening van het bouwvlak ten grondslag ligt. Dit klemt te meer nu de bouwvlakken op de naburige percelen niet zijn herzien ten opzichte van het vorige plan. De omstandigheid dat het ingevolge artikel 4.2.3 van de planvoorschriften onder voorwaarden mogelijk is bijgebouwen buiten het bouwvlak te realiseren, doet aan het voorgaande niet af, nu [appellant] de mogelijkheid om zijn woning aan de westelijke zijde uit te breiden, wenst te behouden.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel dat betrekking heeft op het perceel aan de [locatie], niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 12 februari 2008, kenmerk 1313847, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" dat betrekking heeft op het perceel aan de [locatie];
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 39,48 (zegge: negenendertig euro en achtenveertig cent); het dient door de provincie Noord-Brabant aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008