200800718/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 11 december 2007, nr. 2007INT214192, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Utrecht (hierna: de raad) bij besluit van 12 juli 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Rivierenwijk".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2008, waar [appellant], bijgestaan door E.A.T.M. Steverink, en het college, vertegenwoordigd door W.J. de Vries, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door J.G.A. Stel, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het beheer van de huidige situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur van de Rivierenwijk te Utrecht.
2.3. [appellant] betoogt dat aan het schip aan het [locatie] ten onrechte de maatbestemming "Tandtechnisch laboratorium" is toegekend. Deze bestemming is te beperkend en een algemene bedrijvenbestemming had meer in de rede gelegen, aldus [appellant]. In dit verband voert hij aan dat de Utrechtse havenmeester toestemming heeft verleend voor bedrijfsmatig gebruik van de boot. De havenmeester heeft dit achteraf in een schriftelijke verklaring vastgelegd. De wethouder erkent dat de havenmeester dit gebruik heeft toegestaan. Daarnaast betoogt [appellant] dat hij bij vervreemding van de boot schade zal lijden, nu de boot volledig is ingericht als werkruimte en de kans klein is dat de boot als tandtechnisch laboratorium kan worden verkocht. Tot slot brengt [appellant] naar voren dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 15, vijfde lid, onder e, van de planvoorschriften zijn belangen onevenredig schaadt.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat het toekennen van de maatbestemming "Tandtechnisch laboratorium" aan de boot aan het [locatie] niet onevenredig beperkend is. Het gemeentebestuur hanteert een afwijzend beleid ten aanzien van bedrijfsmatige functies op de boten, maar is in dit geval aan [appellant] tegemoet gekomen door een maatbestemming toe te kennen, aldus het college. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat de raad het bestemmingsplan vaststelt en dat aan de toezeggingen van de havenmeester geen absolute rechten kunnen worden ontleend. Ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 15, vijfde lid, onder e, van de planvoorschriften brengt het college naar voren dat deze bevoegdheid is opgenomen om eventuele uitzonderingsgevallen te kunnen beëindigen en dat het gaat om een bevoegdheid die met waarborgen is omkleed.
2.5. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder e, van de planvoorschriften zijn, voor zover hier van belang, de op de plankaart voor "Water" aangewezen gronden met de nadere aanduiding "woonboten" onder andere bestemd als ligplaats voor woonboten en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan huis verbonden beroepen of bedrijven, met dien verstande dat het aantal woonboten niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder f, zijn de gronden aan het [locatie] tevens bestemd als "Tandtechnisch laboratorium".
2.5.1. [appellant] exploiteert aan het [locatie] sinds 1988 een tandtechnisch laboratorium. Voorheen bestond in de gemeente Utrecht voor het gebruik van het water als ligplaats geen planologische regeling, maar werd dit gebruik geregeld in de Havenverordening. Blijkens de plantoelichting is er thans voor gekozen om het gebruik van het water in het algemeen wel in het bestemmingsplan te regelen. De voorschriften met betrekking tot de bouwhoogte en omvang liggen echter vast in de Havenverordening, waarmee wordt beoogd het belang van orde en veiligheid in de haven en de open wateren te beschermen. Voorts heeft blijkens de plantoelichting het college van burgemeester en wethouders in 2005 het ligplaatsbeleid vastgesteld. Dit beleid is onder andere neergelegd in de Havenatlas.
Het gemeentebestuur hanteert een afwijzend beleid ten aanzien van bedrijfsmatige functies op woonboten. Volledig bedrijfsmatig gebruik wordt niet wenselijk geacht. Reden hiervoor is dat de infrastructuur ter plaatse over het algemeen niet toereikend is indien zich bedrijven op de woonboten zouden vestigen. Daarnaast is aan de gronden in de omgeving van de woonboot overwegend de bestemming "Woondoeleinden" toegekend. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.
2.5.2. Niet in geschil is dat de Utrechtse havenmeester aan [appellant] toestemming heeft gegeven om de boot aan het [locatie] uitsluitend voor volledig bedrijfsmatig gebruik, uitsluitend voor woondoeleinden dan wel een combinatie van beide te benutten. De wethouder heeft deze toezegging van de Havenmeester erkend. De bevoegdheid tot het vaststellen van het bestemmingsplan berust echter niet bij deze functionarissen, maar bij de raad. In het algemeen kunnen geen rechten worden ontleend aan toezeggingen van niet ter zake beslissingsbevoegden.
Het bedrijf van [appellant] is reeds twintig jaar gevestigd op de boot. Om aan deze situatie tegemoet te komen is naast de aanwijzing als woonboot de bestemming "Tandtechnisch laboratorium" opgenomen. Het bedrijf kan derhalve op grond van deze maatbestemming worden voortgezet.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat hij doordat geen algemene bedrijfsbestemming is opgenomen bij vervreemding van zijn boot schade zal lijden, overweegt de Afdeling dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eventuele schade niet dusdanig zal zijn dat hieraan doorslaggevend gewicht moet worden toegekend.
Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid met de bestemming "Tandtechnisch laboratorium" kunnen instemmen in plaats van te verlangen dat een algemene bedrijfsbestemming in het plan wordt opgenomen ten behoeve van bedoelde boot.
2.6. Ingevolge artikel 15, vijfde lid, onder e, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd op grond van en met inachtneming van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan te wijzigen door artikel 15, eerste lid, onder f, van de planvoorschriften en de daar opgenomen tabel te doen vervallen indien het genoemde bedrijf definitief is beëindigd dan wel in geval van leegstand van ten minste 12 maanden. De maatbestemming "Tandtechnisch laboratorium" kan indien het college van burgemeester en wethouders van de wijzigingsbevoegdheid gebruik maakt derhalve slechts komen te vervallen indien het bedrijf definitief is beëindigd, dan wel indien er sprake is van een leegstand van ten minste twaalf maanden. Voornoemde wijzigingsbevoegdheid bedreigt [appellant] derhalve niet in de uitoefening van zijn bedrijf. Voorts kan de boot, indien van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de maatbestemming "Tandtechnisch laboratorium" komt te vervallen, gebruikt worden voor woondoeleinden, eventueel in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 15, vijfde lid, onder e, van de planvoorschriften de belangen van [appellant] niet onevenredig schaadt.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op de bestreden punten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008