ECLI:NL:RVS:2008:BF8996

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800829/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijstelling voor aanleg parallelweg in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 27 december 2007 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dronten om vrijstelling te verlenen voor de aanleg van een parallelweg aan de Hanzeweg ongegrond verklaarde. Het college had op 27 juni 2006 vrijstelling verleend voor het project, dat in strijd was met het geldende bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college terecht het bezwaar van de appellant ongegrond had verklaard. De appellant stelde dat de rechtbank had miskend dat het project in de context van de te realiseren N23 moest worden beoordeeld. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college het project op zichzelf had moeten beoordelen, zonder de mogelijke toekomstige doortrekking van de N23 in overweging te nemen. De Raad van State bevestigde dat de aanleg van de parallelwegen noodzakelijk was voor de verkeersveiligheid en doorstroming, en dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd dat de verkeersintensiteiten door het project zouden toenemen. De beroepsgrond van de appellant dat een milieueffectrapportage vereist was, werd niet in behandeling genomen omdat deze pas in hoger beroep was aangevoerd. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

200800829/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2534 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 december 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dronten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dronten (hierna: het college) aan het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: GS) vrijstelling verleend voor het aanleggen van een parallelweg aan weerszijden van de Hanzeweg, gelegen tussen de Hoge Vaart en de Biddingringweg (hierna: het project).
Bij besluit van 10 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
GS heeft een nadere reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2008, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door drs. H.E. Winkelman, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Deuzeman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen GS, vertegenwoordigd door mr. drs. M.M.H. Brinke-Schulte, advocaat te Lelystad.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat het project in strijd is met het ten tijde in dit geding van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Dronten".
Om niettemin medewerking aan het project te kunnen verlenen heeft het college toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.2. Het college heeft naar voren gebracht dat inmiddels een bestemmingsplan in werking is getreden waarin de in onderhavig geding aan de orde zijnde parallelwegen zijn opgenomen. Nu evenwel in de aan het bestemmingsplan en de vrijstelling ten grondslag gelegde stukken geen verbinding is gelegd tussen beide besluiten en ook anderszins onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om te kunnen vaststellen dat het onderhavige project geheel overeenstemt met hetgeen door het nieuwe bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, heeft [appellant], anders dan het college betoogt, procesbelang bij een beoordeling van de vrijstelling.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het project dient te worden beoordeeld in de context van de te realiseren N23.
2.3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college onderhavig project terecht op zichzelf heeft beoordeeld, zonder daarbij eventuele doortrekking van de N23 te betrekken. Uit de stukken blijkt dat weliswaar onderhavige locatie mogelijkerwijs in de toekomst onderdeel zou kunnen gaan uitmaken van de N23, doch de keuze voor het tracé van de N23 heeft een apart besluitvormingstraject, waarbij een afweging tussen verschillende mogelijkheden moet plaatsvinden. Daarbij is van belang, zoals de rechtbank heeft overwogen, dat een eventuele doortrekking van de N23 naar verwachting eerst na 2020 zal worden gerealiseerd. De aanleg van parallelwegen is wenselijk in verband met het vergroten van de verkeersveiligheid en het verbeteren van de doorstroming, hetgeen door scheiding van het langzame verkeer (landbouwverkeer) van het doorgaande verkeer wordt bevorderd. Voorts maakt de aanleg van de parallelwegen het mogelijk dat de uitritten op de Hanzeweg komen te vervallen, waardoor er geen oponthoud meer zal plaatsvinden door afslaand en oprijdend verkeer en aldus verkeersonveilige situaties worden teruggedrongen.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat reeds bij de huidige verkeersintensiteiten sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat op zijn perceel en dat dit zal verslechteren door het project. Daartoe voert hij aan dat sprake zal zijn van een toename van het verkeer, waardoor geluidhinder zal toenemen. Voorts voert hij aan dat sprake is van een reconstructie-situatie als bedoeld in de Wet geluidhinder. Daarbij brengt hij naar voren dat uit de stukken niet eenduidig blijkt wat de autonome groei van de verkeersintensiteiten is.
2.5. Dit betoog faalt ook. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat door het project de verkeersintensiteiten toenemen, anders dan door de autonome groei. In het Akoestisch Onderzoek Wegverkeer van de Provincie Flevoland van 6 maart 2006 is geconcludeerd dat voor de woning Hanzeweg 21 sprake is van een saneringssituatie doch niet van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, nu de geluidbelasting door het gebruik van geluidreducerend asfalt op dit traject met 1 dB afneemt. In de stukken is de relatie van het aanbrengen van dit asfalt met onderhavig project voldoende gebleken, zodat het aanbrengen daarvan in de beoordeling van het project kan worden betrokken. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het college zich in redelijkheid op het rapport van 6 maart 2006 heeft kunnen baseren. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, wordt onvoldoende aanleiding gezien om aan te nemen dat in dat rapport van onjuiste verkeersintensiteiten is uitgegaan.
Voorts zal de parallelweg aan de noordzijde van de Hanzeweg tot aan het perceel van [appellant] worden aangelegd, waardoor dit weggedeelte in beginsel slechts ten behoeve van bestemmingsverkeer zal worden gebruikt.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college redelijkerwijs heeft kunnen concluderen dat de aanleg van de parallelwegen op zichzelf voor wat betreft deze aspecten niet tot een slechtere leefsituatie zal leiden.
2.6. De beroepsgrond dat voor de aanleg van de parallelwegen een milieueffectrapportage vereist was, heeft [appellant] voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom hij dit niet reeds voor de rechtbank hadden kunnen aanvoeren en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dienen deze gronden buiten beschouwing te blijven.
2.7. Voor zover [appellant] wijst op de gronden die hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht en in hoger beroep als herhaald en ingelast beschouwt, kunnen deze niet leiden tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W. van den Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
444