200709069/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats] ([land],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/316 van de rechtbank Maastricht van 16 november 2007 in het geding tussen:
de burgemeester van Maastricht.
Bij besluit van 28 november 2006 heeft de burgemeester van Maastricht (hierna: de burgemeester) [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast [coffeeshop], gelegen aan de [locatie] te Maastricht, te sluiten voor de duur van drie maanden.
Bij besluit van 9 februari 2007 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. G. Marcus-Silletti en mr. J.A.A. de Jonge, beiden werkzaam bij de gemeente Maastricht, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang, indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
2.2. Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft de burgemeester op 6 december 1999 de beleidsregels "Damocles" vastgesteld, die nadien zijn gewijzigd en aangevuld. Volgens deze beleidsregels kiest de burgemeester bij het toepassen van bestuursdwang in principe voor sluiting van het lokaal. Hij houdt daarbij als begunstigingstermijn een periode van 3 uur aan, waarbinnen de betrokkene zelf in de gelegenheid is om gehoor te geven aan de opgelegde last (bijvoorbeeld door het lokaal zelf te sluiten). Ten aanzien van coffeeshops met een exploitatievergunning hanteert de burgemeester het in de beleidsregels neergelegde beleid dat deze voor de duur van drie maanden worden gesloten, indien, voor zover thans van belang, grote hoeveelheden softdrugs zijn verkocht (meer dan 5 gram per transactie) of een te grote handelsvoorraad softdrugs wordt aangehouden (meer dan 500 gram).
2.3. De burgemeester heeft [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast [coffeeshop] voor de duur van drie maanden te sluiten, omdat hij heeft geconstateerd dat in de coffeeshop meer dan 5 gram softdrugs per transactie is verkocht en een te grote handelsvoorraad is aangehouden.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de 510 gram softdrugs die buiten de coffeeshop is aangetroffen in de rugzak van een Belgische man, niet onder de reikwijdte van artikel 13b van de Opiumwet valt en dat de burgemeester dan ook niet bevoegd was handhavend op te treden tegen de coffeeshop wegens het aanhouden van een te grote handelsvoorraad. De burgemeester heeft volgens de rechtbank wel voldoende aannemelijk gemaakt dat in de coffeeshop meer dan 5 gram softdrugs per transactie was verkocht. Dat de levering niet in de coffeeshop heeft plaatsgevonden doet daar volgens de rechtbank niet aan af.
2.5. [appellante] bestrijdt dat meer dan 5 gram softdrugs per transactie is verkocht. De rechtbank heeft volgens haar ten onrechte overwogen dat de burgemeester uit de door de politie verstrekte informatie heeft mogen afleiden dat sprake was van de verkoop van een grote hoeveelheid softdrugs.
2.6. De burgemeester heeft zijn besluit gebaseerd op een rapportage van de politie van 2 november 2006 en de daarbij behorende, door politiefunctionarissen ambtsedig opgemaakte processen-verbaal. Daaruit komt naar voren dat op 27 oktober 2006 een Belgische man is aangehouden op de Akersteenweg te Maastricht, die bij die gelegenheid aan de dienstdoende patrouille meedeelde dat hij bij [coffeeshop] was geweest en daar voor een bedrag van € 10,00 à € 20,00 hennep had gekocht. Er werd bij hem 510 gram hennep in beslag genomen. Op 28 oktober 2006 en 31 oktober 2006 is de man als verdachte verhoord. Blijkens de processen-verbaal van verhoor heeft hij bij die gelegenheden verklaard dat hij sinds ongeveer 6 maanden om de twee of drie dagen naar de [coffeeshop] komt om kleine hoeveelheden marihuana voor eigen gebruik te kopen. Op 27 oktober 2006 zou hij de vaste dealer van de [coffeeshop] € 1.250,00 hebben betaald voor een grotere hoeveelheid marihuana, die vervolgens elders door iemand anders aan hem is gegeven. Hij heeft die vaste dealer bij een fotoconfrontatie aangewezen.
De Belgische man heeft naderhand zelf de juistheid van deze belastende verklaringen betwist en verklaard dat hij de marihuana niet in de coffeeshop heeft gekocht, maar op de openbare weg. Die verklaring is notarieel vastgelegd en in bezwaar overgelegd. De vaste dealer van de [coffeeshop] heeft blijkens de opgemaakte processen-verbaal verklaard dat hij zich op 27 oktober 2006 heeft gehouden aan de verkoop van maximaal 5 gram softdrugs per klant. Voorts is niet gebleken van verklaringen of waarnemingen die de juistheid van de aanvankelijk belastende verklaringen van de Belgische man ondersteunen.
Onder deze omstandigheden zijn enkel de later ingetrokken belastende verklaringen van de Belgische man onvoldoende om de conclusie dat in de [coffeeshop] meer dan 5 gram softdrugs is verkocht te kunnen dragen. Het besluit op bezwaar berust gelet hierop niet op een deugdelijke motivering en dient reeds hierom te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.7. De overige beroepsgronden behoeven gelet op het vorenstaande geen bespreking.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 februari 2007 van de burgemeester alsnog gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het besluit van 28 november 2006 met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht herroepen.
2.9. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 november 2007 in zaak nr. 07/316;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van 9 februari 2007, kenmerk 2006.43042;
V. herroept het besluit van 28 november 2006, kenmerk 2006.41697;
VI. veroordeelt de burgemeester tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: duizend tweehonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Maastricht aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Maastricht aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 357,00 (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Visser
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008