ECLI:NL:RVS:2008:BF8991

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800179/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor dierenpension en de ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht voor het oprichten en in werking hebben van een dierenpension. Op 13 november 2007 verleende het college een vergunning op basis van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Dit besluit werd op 30 november 2007 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben de appellanten, wonend te Barendrecht, op 8 januari 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State. Het college heeft een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben nadere stukken ingediend, die zijn toegezonden aan de andere partijen. De zaak werd op 23 september 2008 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, mr. H.A. Wieringa, en het college werd vertegenwoordigd door mr. L.C. Geense van DCMR Milieudienst Rijnmond.

Tijdens de zitting trokken de appellanten enkele beroepsgronden in, maar het college stelde dat de appellanten geen procesbelang meer hadden, omdat de inrichting volgens hen niet meer vergunningplichtig was na de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de vergunning niet was vervallen en dat de inrichting nog steeds vergunningplichtig was. De Afdeling concludeerde dat het college ten onrechte de fokactiviteiten en het houden van honden in de beoordeling van de geluidhinder niet had betrokken. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het college en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak om alle relevante activiteiten in de beoordeling van milieuvergunningen te betrekken.

Uitspraak

200800179/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Barendrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een dierenpension aan de [locatie] te Barendrecht. Dit besluit is op 30 november 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] en het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2008, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. H.A. Wieringa, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.C. Geense, werkzaam bij DCMR Milieudienst Rijnmond, bijgestaan door N. de Jong, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting hebben [appellanten] hun beroepsgronden met betrekking tot de onduidelijkheid over het aantal te houden pensionhonden, voorschrift 1.3.1 en de controle op het uitlaten van grote honden in de avondperiode ingetrokken.
2.2. Het college stelt dat [appellanten] geen procesbelang meer hebben zodat hun beroep niet-ontvankelijk is. Aan zijn stelling legt het college ten grondslag dat de inrichting sinds de inwerkingtreding van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) volgens hem niet meer vergunningplichtig is, zodat de bij het bestreden besluit verleende vergunning van rechtswege is vervallen. Het college wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2008, nr.
200705919/1.
2.2.1. Op 1 januari 2008 zijn het Activiteitenbesluit en de daarmee samenhangende wijziging van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking getreden. In bijlage 1 behorende bij het Activiteitenbesluit zijn categorieën van inrichtingen genoemd die vergunningplichtig zijn. Categorie s van bijlage 1, voor zover hier van belang, betreft inrichtingen voor het houden van honden in de buitenlucht.
2.2.2. Anders dan het college uit de genoemde uitspraak afleidt, gaat het om een inrichting voor het houden van honden in de buitenlucht wanneer het in de buitenlucht op het terrein van de inrichting aanwezig zijn van honden een vast onderdeel van de activiteiten is.
Vast staat dat de bij het bestreden besluit verleende vergunning ziet op het houden van onder meer maximaal 17 pensionhonden en dat deze vergunning, in aanmerking genomen het bij de aanvraag behorende uitlaatschema, de mogelijkheid inhoudt dat gedurende de gehele dagperiode en een gedeelte van de avondperiode honden op het tot de inrichting behorende uitlaatterrein verblijven. De inrichting moet daarom worden aangemerkt als een inrichting voor het houden van honden in de buitenlucht als bedoeld in bijlage 1, categorie s, behorende bij het Activiteitenbesluit. Dat de honden ieder afzonderlijk gedurende slechts korte tijd buiten worden uitgelaten maakt dat, wat daarvan ook zij, niet anders.
Gelet op het vorenstaande, is de inrichting na 1 januari 2008 vergunningplichtig gebleven en is de bij het bestreden besluit verleende vergunning niet vervallen. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk is.
2.3. [appellanten] betogen dat het college de fokactiviteiten in de inrichting en het ten behoeve daarvan houden van honden ten onrechte niet bij zijn beoordeling van onder meer de vanwege de inrichting te duchten geluidhinder heeft betrokken.
2.3.1. In de aanvraag is vermeld dat in het pension honden en katten en incidenteel andere huisdieren in kooi worden gehouden. Eveneens is vermeld dat privé enkele nesten Dutch Shepards worden gefokt, met een maximum van 6 nesten per jaar. Blijkens de aanvraag en de daarbij behorende tekening is in de inrichting ten behoeve van deze fokactiviteiten onder meer een kraamkamer en een aparte buitenren aanwezig. Het college stelt zich op het standpunt dat de fokactiviteiten en het ten behoeve daarvan houden van enkele honden, omdat het activiteiten in de privésfeer met een hobbymatig karakter betreft die op zichzelf niet vergunningplichtig zijn, bij de beoordeling van de nadelige gevolgen voor het milieu vanwege de inrichting buiten beschouwing moeten worden gelaten.
2.3.2. Nu de fokactiviteiten en het ten behoeve daarvan houden van enkele honden blijkens de aanvraag deel uitmaken van de activiteiten in de inrichting, moet worden geconcludeerd dat het college deze activiteiten, waarvan moet worden aangenomen dat deze extra geluidhinder met zich brengen, ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken. Dat de fokactiviteiten een hobbymatig karakter zouden hebben en de ten behoeve daarvan gehouden honden zouden verblijven in van het pension afgescheiden gedeelten van de inrichting, maakt dat niet anders. Evenmin is de feitelijke situatie die erin bestaat dat, zoals ter zitting naar voren is gekomen, geen fokactiviteiten meer plaatsvinden van belang.
Gelet hierop, is het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, niet zorgvuldig voorbereid.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht van 13 november 2007, kenmerk 407003;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 658,38 (zegge: zeshonderdachtenvijftig euro en achtendertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Barendrecht aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de gemeente Barendrecht aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
431.