ECLI:NL:RVS:2008:BF8987

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708493/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Roemers
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering monumentenvergunning voor vervanging vensters gemeentelijk monument

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 oktober 2007. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden had op 18 april 2006 geweigerd om een monumentenvergunning te verlenen voor het vervangen van de vensters van de voorgevel van een gemeentelijk monument. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellanten ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden bij de Raad van State. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank had miskend dat er van rechtswege een bouwvergunning was verleend, omdat het college niet tijdig had beslist op de aanvraag. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het college gegrond. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellanten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van het college bij het behandelen van aanvragen om vergunningen en de gevolgen van het niet tijdig beslissen.

Uitspraak

200708493/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/9116 van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 oktober 2007 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) geweigerd aan [appellant sub 1] een monumentenvergunning te verlenen voor het vervangen van de vensters van de voorgevel van het op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatste pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand).
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het college geweigerd aan [appellant sub 1] voor voormeld bouwplan bouwvergunning te verlenen.
Bij besluit van 26 september 2006 heeft het college het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de besluiten van 18 april 2006 en 16 mei 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 januari 2008.
Het college en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2008, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. F.J. Touwen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Driel en R.M. Loomans, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Het pand is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het reeds gerealiseerde bouwplan voorziet in het vervangen van de ramen in de voorgevel van het pand door vensters met isolerende beglazing.
2.2. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet, voor zover van belang, beslissen burgemeester en wethouders binnen twaalf weken na ontvangst van een aanvraag om een reguliere bouwvergunning.
Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet, is de bouwvergunning van rechtswege verleend indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet in behandeling te nemen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Ingevolge artikel 47 van de Woningwet kan van de in artikel 4:5 van de Awb geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen en bedraagt de door het college van burgemeester en wethouders ingevolge dat artikel te stellen termijn ten hoogste vier weken.
2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat van rechtswege een bouwvergunning is verleend. Daartoe betogen zij dat zij reeds op 7 november 2005 een aanvraag om bouwvergunning hebben ingediend. Voorts betwisten zij dat het besluit van het college van 9 januari 2006, waarbij die aanvraag buiten behandeling is gesteld, is verzonden. Ook betogen zij dat zij nimmer een tweede aanvraag om monumentvergunning en bouwvergunning hebben ingediend op 23 februari 2006.
2.3.1. Bij brief van 6 december 2005 heeft het college [appellant sub 1] bericht dat bij de aanvragen om bouwvergunning en monumentenvergunning van 7 november 2005 niet alle voorgeschreven gegevens en bescheiden zijn overgelegd. Het college heeft met deze brief [appellant sub 1] in de gelegenheid gesteld binnen vier weken de ontbrekende gegevens aan te vullen. Bij besluit van 5 januari 2006 heeft het college, nu [appellant sub 1] voormelde aanvragen niet binnen de gestelde termijn heeft aangevuld, die aanvragen buiten behandeling gesteld. Uit een afschrift van het postregistratiesysteem van de gemeente Leiden volgt dat het besluit van 5 januari 2006 op 9 januari 2006 is verzonden aan [appellant sub 1]. Nu [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben volstaan met de enkele ontkenning dat het besluit van 5 januari 2006 niet is ontvangen en blijkens een telefoonverslag van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Leiden op 12 januari 2006 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen R. Loomans van de gemeente Leiden en [appellant sub 1] waarin onder meer staat vermeld dat [appellant sub 1] een nieuwe aanvraag zal indienen, hetgeen door R. Loomans ter zitting is bevestigd, is reeds hierom geen sprake van een niet ongeloofwaardige ontkenning en behoefde het college niet aannemelijk te maken dat dat besluit wel is ontvangen. Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk dat het besluit op 9 januari 2006 is verzonden. Tegen het besluit van 5 januari 2006 zijn [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet opgekomen, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 januari 2001 zaken nrs. E03.98.0481, 199900562/1 en 199900563/1; Gst. 2001, 7143, 5), komt met een besluit van een bestuursorgaan een aanvraag buiten behandeling te stellen in beginsel een einde aan de besluitvorming. Nu het besluitvormingstraject was beëindigd op 10 januari 2006 is ingevolge artikel 46, eerste lid en vierde lid, van de Woningwet geen bouwvergunning van rechtswege ontstaan voor het bouwplan.
Het college heeft nadat de vereiste gegevens op 10 januari 2006 en 22 februari 2006 alsnog bij hem waren binnengekomen, om [appellant sub 1] en [appellant sub 2] van dienst te zijn, de aanvragen om bouwvergunning en monumentenvergunning van 7 november 2005 op 23 februari 2006 opnieuw in behandeling genomen, zonder daartoe strekkende aanvragen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Het college mocht de aanvragen van 7 november 2005 niet opnieuw in behandeling nemen. Als [appellant sub 1] en [appellant sub 2] alsnog een bouwvergunning en monumentenvergunning wensen te verkrijgen voor het in de eerdere aanvragen omschreven bouwplan dan dienen nieuwe aanvragen te worden ingediend. Een andere opvatting zou leiden tot rechtsonzekerheid. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling komt niet toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 26 september 2006 van het college alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling verklaart, gelet op het vorenoverwogene, de bezwaren tegen de besluiten van 18 april 2006 en 16 mei 2006 gegrond en herroept deze besluiten.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 oktober 2007 in zaak nr. 06/9116;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden van 26 september 2006,
kenmerk 2006-8825;
V. verklaart de tegen de besluiten van 18 april 2006, kenmerk MA 06.0211 en 16 mei 2006, kenmerk Bwt 060211, ingestelde bezwaren gegrond;
VI. herroept die besluiten;
VII. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Leiden aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat gemeente Leiden aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
430.