200800912/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
2. [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/3887 en 07/3888 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2007 in het geding tussen:
[appellanten sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
Bij besluit van 28 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een woning en het maken van een overkapping op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 november 2007 heeft het college onder meer de door H. [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en de door [appellant sub 2c], [appellant sub 2d], [appellant sub 2e] en [appellant sub 2f] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, de door [appellant sub 2a], [appellant sub 2b], [appellant sub 2d], [appellant sub 2c], [appellant sub 2f] en [appellant sub 2e] (hierna: [appellant sub 2a] e.a.) daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2007 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2008, en [appellant sub 2a] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 2 juni 2008 heeft het college de tegen het besluit van 28 juni 2007 gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief van 28 juni 2008 hebben [appellant sub 2a] e.a. een nadere reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2008, waar het college, vertegenwoordigd door B.A.P. van de Staak, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [vergunninghouder], zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan ziet op het realiseren aan de bestaande woning van een slaapkamer, een badkamer en bergingen, van in totaal 44 m² (hierna: het bouwwerk), en een overkapping van 7,3 m² (hierna: de overkapping).
Het achterste gedeelte van het bouwwerk dat is voorzien van een zadeldak heeft een hoogte van 4,5 meter.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Smaldersestraat 1e wijziging" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 3, tweede lid, mogen voor zover thans van belang, aan en/of bijgebouwen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
c De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en bijgebouwen mag ten hoogste 50 m² bedragen.
d Het bebouwingspercentage achter de achtergevel van de woning mag per bouwperceel niet meer dan 50 bedragen.
f De hoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
g De aan- en bijgebouwen dienen een plat dak te hebben.
2.3. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), wordt, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt: het bouwen van een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
a) de oorspronkelijke achtergevel op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen (..)
a) 4 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein (..)
5º zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd (..).
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb, wordt, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt: het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
3º zij- of achtererf door dat bouwen niet voor meer dan 50% bebouwd (..).
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Bblb is een lichte bouwvergunning voorts vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 2 bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat:
a. van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel a, de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m;
b. van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel b:
1° de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m, en
2° de bruto-oppervlakte minder is dan 50 m².
2.4. Het college betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het door [appellant sub 2a] tegen het besluit van 28 juni 2007 gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu [appellant sub 2a] in de directe nabijheid van het bouwplan woonachtig is en de Afdeling zich derhalve verenigt met het door de voorzieningenrechter gegeven oordeel.
2.5. Het betoog van het college dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan als geheel diende te worden beoordeeld en dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de overkapping als een bouwvergunningvrij bouwwerk dient te worden aangemerkt, is terecht voorgedragen, doch kan niet tot het daarmee beoogde resultaat leiden.
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen dat het bouwen van deze overkapping als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet kan worden aangemerkt. De overkapping maakt deel uit van het bouwplan waarvoor vergunning is gevraagd en dient als zodanig te worden beoordeeld. Nu in dit geval door de realisering van het vergunde bouwplan het achtererf voor meer dan 50% bebouwd zou worden, kan het bouwplan waarvan het oprichten van de overkapping deel uitmaakt reeds om die reden niet worden aangemerkt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb.
De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat voor het bouwwerk ingevolge artikel 4, tweede lid, in samenhang met artikel 2, van het Bblb, een lichte bouwvergunning is vereist maar had de overkapping daarbij moeten betrekken.
Anders dan [appellant sub 2a] e.a. betogen is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 maart 2007 in zaak nr.
200604956/1, voor een bouwplan dat voorziet in het oprichten van twee afzonderlijke bouwwerken die allebei licht bouwvergunningplichtig zijn, geen reguliere bouwvergunning vereist.
De voorzieningenrechter is evenwel terecht, zij het op onjuiste gronden, bij de beoordeling van de vraag of het college voor het bouwplan vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), kon verlenen, blijkens de overwegingen in de aangevallen uitspraak, uitgegaan van het bouwplan inclusief de overkapping.
2.6. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om daaraan niettemin medewerking te kunnen verlenen heeft het college toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO.
2.7. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid overdragen aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het derde lid kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
2.8. Op grond van het "Beleid voor de toepassing van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" (hierna: het beleid) komen voor de vrijstelling in ieder geval in aanmerking uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom (..) mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- Het gezamenlijk grondoppervlak van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 50 vierkante meter, met dien verstande dat deze grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van het achter de achtergevelrooilijn van het bij de woning behorende perceel;
- De hoogte mag niet meer dan 4,5 meter bedragen.
2.9. [appellant sub 2a] e.a. betogen dat de voorzieningenrechter bij de beantwoording van de vraag of het college bevoegd was vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO te verlenen, heeft miskend dat voor het zadeldak geen vrijstelling kon worden verleend, nu dit niet in het beleid is opgenomen.
2.9.1. Dit betoog faalt. Op grond van het beleid komt voor de vrijstelling in ieder geval in aanmerking uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom mits de hoogte niet meer dan 4,5 meter bedraagt. De hoogte van het bouwwerk inclusief zadeldak is 4,5 meter en past aldus binnen de in het beleid opgenomen hoogte. Het college heeft vrijstelling verleend voor een zadeldak omdat daarmee de vormgeving beter aansluit bij de hoofdmassa waarvan het bouwwerk een onderdeel is. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen.
2.10. Ten slotte betogen [appellant sub 2a] e.a. dat de voorzieningenrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan en het beleid voor wat betreft het bebouwingspercentage. Volgens hen bedraagt het toegestane bebouwingspercentage 50%, en bedraagt het deel van het perceel dat door de bestaande woning en het bouwplan wordt ingenomen 56%.
2.10.1. Dit betoog faalt. [appellant sub 2a] e.a. gaan er ten onrechte vanuit dat het bebouwingspercentage ziet op het gehele perceel. Het bepaalde in het bestemmingsplan en het beleid met betrekking tot het bebouwingspercentage zien evenwel niet op het gehele perceel doch op het bebouwde oppervlak achter de achtergevel(rooilijn).
2.11. De hoger beroepen van het college en [appellant sub 2a] e.a. zijn ongegrond.
2.12. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met een verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.13. Bij besluit van 2 juni 2008 heeft het college opnieuw op de tegen het besluit van 28 juni 2007 gemaakte bezwaren beslist. Het besluit van 2 juni 2008 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. De Afdeling zal dit besluit op voet van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrekken.
2.14. Het betoog van [appellant sub 2a] e.a. dat het bouwplan als regulier bouwvergunningplichtig had moeten worden aangemerkt, faalt, reeds omdat in het besluit van 2 juni 2008 uitsluitend is vergund het bouwwerk van 44 m², waarvoor, zoals hiervoor is overwogen, een lichte bouwvergunning is vereist.
2.15. Anders dan [appellant sub 2a] e.a. betogen bestaat geen grond voor het oordeel dat voor het bouwplan geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO, kon worden verleend, omdat het aantal woningen daardoor toeneemt. Anders dan in de uitspraak van 8 juni 2005 in zaak nr.
200409755/1is geen sprake van een bouwwerk dat zonder ingrijpende veranderingen voor zelfstandige bewoning geschikt is te maken.
2.16. Het betoog van [appellant sub 2a] e.a. dat het bouwplan niet voldoet aan het in het beleid gestelde bebouwingspercentage van 50% faalt. Zoals hiervoor is overwogen ziet het bepaalde in het bestemmingsplan en het beleid met betrekking tot het bebouwingspercentage niet op het gehele perceel doch op het bebouwde oppervlak achter de achtergevel(rooilijn). Het in het besluit van 2 juni 2008 aan de orde zijnde bouwwerk van 44 m², overschrijdt het bebouwingspercentage van 50% niet.
2.17. Het betoog van [appellant sub 2a] e.a. dat het college op grond van het beleid niet bevoegd was vrijstelling te verlenen voor het realiseren van de kap, kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet slagen.
2.18. Voor zover [appellant sub 2a] e.a. betogen dat het bouwplan niet is uitgevoerd zoals dat is vergund, kan dat niet in de onderhavige procedure aan de orde komen, nu uitsluitend de vrijstelling en bouwvergunning ter toetsing voorliggen.
2.19. Het beroep tegen het besluit van 2 juni 2008 is ongegrond.
2.20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 2 juni 2008 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W. van den Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008