ECLI:NL:RVS:2008:BF8972

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807268/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake saneringsplan De Haere te Wenum Wiesel

Op 18 september 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland ingestemd met een saneringsplan voor de locatie De Haere te Wenum Wiesel, ingediend door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. Tegen dit besluit hebben de verzoekers op 30 september 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 3 oktober 2008, waar de verzoekers en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De voorzitter, Th.G. Drupsteen, heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld.

De voorzitter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Volgens de Wet bodembescherming moet de sanering zodanig worden uitgevoerd dat de bodem geschikt wordt voor de functie na sanering en dat risico's voor mens, plant of dier zoveel mogelijk worden beperkt. De verzoekers stellen dat het college ten onrechte heeft ingestemd met het saneringsplan, omdat dit een versobering inhoudt ten opzichte van een eerder goedgekeurd plan uit 2004, wat onaanvaardbare risico's voor omwonenden met zich zou brengen.

De voorzitter concludeert dat er vooralsnog geen grond is om te oordelen dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met het saneringsplan. De verzoekers hebben ook bezorgdheid geuit over het zeven van verontreinigde grond, maar de voorzitter stelt vast dat dit niet op de te saneren locatie zal plaatsvinden en dat er geen risico van verwaaiing is. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2008.

Uitspraak

200807268/2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) ingestemd met het door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn ingediende saneringsplan voor de locatie De Haere te Wenum Wiesel.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2008, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 oktober 2008, waar [verzoekers], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. G.R.G. van Thiel, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, vertegenwoordigd door ing. G.C.J.M. van den Berg en F.P. Keuning, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
Ter zitting is door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn een stuk overgelegd. De andere partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming voert degene die de bodem saneert de sanering zodanig uit dat:
a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt;
b. het risico van de verspreiding van verontreinigde stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt;
c. de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem als bedoeld in artikel 39d zoveel mogelijk wordt beperkt.
Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming voor zover hier van belang, behoeft het saneringsplan de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde.
2.3. [verzoekers] stellen dat het college ten onrechte heeft ingestemd met het saneringsplan, aangezien dit saneringsplan een sterke versobering inhoudt ten opzichte van het saneringsplan voor deze locatie waarmee bij besluit van 19 maart 2004 is ingestemd. Dit betekent volgens [verzoekers] dat het saneringsplan onaanvaardbare risico's voor omwonenden met zich brengt.
2.3.1. Uit artikel 38, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming volgt dat het college slechts instemming aan het saneringsplan kan onthouden als niet kan worden voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 gestelde. In hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd, ziet de voorzitter vooralsnog geen grond voor het oordeel dat niet aan artikel 38 van de Wet bodembescherming wordt voldaan en dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met het saneringsplan.
2.4. [verzoekers] stellen dat de wijze van saneren zoals omschreven in het saneringsplan onaanvaardbaar is, aangezien het zeven van de verontreinigde grond, dat volgens hen onder meer asbest bevat, naast hun woningen plaatsvindt. Hierdoor bestaat het risico van verwaaiing van asbest en andere gevaarlijke stoffen in de richting van hun woningen, aldus [verzoekers].
2.4.1. De voorzitter overweegt dat, voor zover de door [verzoekers] genoemde aspecten al een rol kunnen spelen in de beoordeling of het college heeft kunnen instemmen met het saneringsplan, ter zitting is gebleken dat het zeven van verontreinigde grond niet op de te saneren locatie zal plaatsvinden. Verder is ter zitting gebleken dat niet gevreesd hoeft te worden voor verwaaiing.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
De voorzitter w.g. Van Leeuwen
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2008
241-492.