ECLI:NL:RVS:2008:BF8955

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800438/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor berging in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 7 december 2007 het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere om een lichte bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een berging op een perceel te Veere, heeft vernietigd. Het college had op 31 augustus 2006 een bouwvergunning verleend aan de vergunninghouder, maar dit besluit werd door [appellant sub 2] aangevochten. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte het bezwaar van [appellant sub 2] ongegrond had verklaard, omdat het bouwplan in strijd zou zijn met het bestemmingsplan "Koningshof". De rechtbank stelde dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen op het perceel de toegestane 40 m2 overschreed.

In hoger beroep betoogde het college dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bestaande garage als bijgebouw moest worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de garage bouwkundig gezien onderdeel van het hoofdgebouw was en dat het bouwplan derhalve niet in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling bevestigde dat het college de garage terecht niet als bijgebouw had aangemerkt, omdat deze bouwkundig één geheel vormde met de woning.

Daarnaast betoogde [appellant sub 2] dat het welstandsadvies onjuist tot stand was gekomen, maar de Afdeling oordeelde dat het college het bouwplan had voorgelegd aan een daartoe gemandateerde ambtenaar en dat het college niet verplicht was om de welstandscommissie te raadplegen. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat het college niet in redelijkheid had kunnen afzien van het voorleggen van het bouwplan aan de welstandscommissie.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep van zowel het college als [appellant sub 2] gegrond, bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten aan [appellant sub 2].

Uitspraak

200800438/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Veere,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/202 van de rechtbank Middelburg van 7 december 2007 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een lichte bouwvergunning verleend voor het bouwen van een berging nop het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft het college het daartegen door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 januari 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2008.
Het college en [appellant sub 2] hebben beiden een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2008, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. F.H.L. Vossen, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.W.L. de Groot-Piersma, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Koningshof" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden W".
Ingevolge artikel 1, onder j, van de planvoorschriften, is een bijgebouw een huishoudelijke bergruimte, huishoudelijke werkruimte, hobbyruimte, garage, tuinhuisje en een onderkomen voor dieren; hieronder worden mede begrepen aanbouwen en uitbreidingen van de woningen voor zover deze aan de woning worden aangebouwd en buiten de bebouwingstrook zijn gelegen.
Ingevolge artikel 3, derde lid, onderdeel 3.2., aanhef en onder a, van de planvoorschriften, mogen bij iedere woning bijgebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits het aantal bijgebouwen niet meer dan twee zal bedragen.
Ingevolge artikel 3, derde lid, onderdeel 3.2 onder b van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zal de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen per bouwperceel niet meer dan 40 m2 bedragen.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan wordt overschreden. Het college voert daartoe aan dat de rechtbank uit artikel 1, onder j, van de planvoorschriften ten onrechte heeft afgeleid dat de bestaande - inpandige - garage een bijgebouw is, terwijl dat voorschrift slechts omschrijft welk gebruik er van een bijgebouw mag worden gemaakt. De garage is volgens de jurisprudentie van de Afdeling geen bijgebouw, maar onderdeel van het hoofdgebouw, aldus het college.
2.2.1. Anders dan het college aanvoert, valt niet in te zien dat artikel 1, onder j, van de planvoorschriften, gelet op de redactie daarvan, niet als definitie van het begrip bijgebouw moet worden aangemerkt. Het voorschrift is ook onderdeel van artikel 1 van de planvoorschriften dat de titel "Begripsbepalingen" draagt.
Naar het oordeel van de Afdeling geeft artikel 1, onder j, van de planvoorschriften een omschrijving van wat in functioneel opzicht onder een bijgebouw moet worden verstaan. Daarmee is nog niet gegeven wat in bouwkundig opzicht onder een bijgebouw moet worden verstaan. In zoverre dient aansluiting te worden gezocht bij de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2004 in zaak nummer
200306028/1) dat een bijgebouw in bouwkundig opzicht ondergeschikt dient te zijn aan het hoofdgebouw, maar daarvan geen deel uitmaakt. De rechtbank is daaraan ten onrechte voorbij gegaan.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het college de bestaande garage terecht niet heeft aangemerkt als bijgebouw, maar als onderdeel van de woning. Daartoe is redengevend dat de kap op de garage even hoog ligt als de kap op de woning en de garage en de daarboven gelegen slaapkamer bouwkundig één geheel vormen met de woning nu die garage en de daarboven gelegen slaapkamer vanuit de woning via een tussendeur zijn te bereiken. Aangezien het bouwplan er niet toe leidt dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen meer dan 40 m2 wordt, is het bouwplan niet in strijd met artikel 3, derde lid, onderdeel 3.2 onder b van de planvoorschriften. Het betoog slaagt.
2.3. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het welstandsadvies op onjuiste wijze tot stand is gekomen, omdat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt of, en zo ja, door welke instantie het bouwplan is getoetst aan redelijke eisen van welstand. Voorts betoogt hij dat het college de bouwvergunning niet had mogen verlenen, omdat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Hij voert daartoe aan dat het bijgebouw te dicht op zijn woning is gebouwd.
2.3.1. Ingevolge artikel 48, eerste lid, tweede volzin, van de Woningwet, kunnen burgemeester en wethouders een aanvraag voor een lichte bouwvergunning voor advies aan de welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester voorleggen.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 7 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) beschrijven criteria als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet ten aanzien van het bouwen, bedoeld in artikel 4, de welstand uitputtend en hebben uitsluitend betrekking op de plaatsing, de vorm, de maatvoering, het materiaalgebruik en de kleur.
2.3.2. In paragraaf 7.1 van de welstandsnota gemeente Veere 2004 (hierna: de welstandsnota) is vermeld dat licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken als bedoeld in artikel 4 van het Bblb, die voldoen aan de zogenoemde sneltoetscriteria, niet aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voldoet het bouwplan niet aan de sneltoetscriteria, dan kan het alsnog aan de welstandscommissie worden voorgelegd, aldus de welstandsnota.
2.3.3. Het bouwplan voldoet niet aan het sneltoetscriterium als bedoeld in paragraaf 7.2.2. van de welstandsnota op grond waarvan bijgebouwen 1 m uit de perceelsgrens moeten worden gebouwd, ongeacht of aan de voor- of achterkant wordt gebouwd. Voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het voorleggen van het bouwplan aan de welstandscommissie, is, gelet op paragraaf 7.1 van de welstandsnota, evenwel geen grond. Voorts mist het betoog van [appellant sub 2] dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt aan wie het bouwplan is voorgelegd feitelijke grondslag. Het college heeft het bouwplan voorgelegd aan een daartoe gemandateerde ambtenaar die het bouwplan tijdens een overleg op 15 augustus 2006 akkoord heeft bevonden.
De omstandigheid dat de welstandscommissie niet hoefde te worden geraadpleegd, brengt echter niet mee dat het college niet gehouden was om zijn welstandsoordeel te motiveren. Dat het bouwplan licht-bouwvergunningplichtig is, zodat daarop de sneltoetscriteria van toepassing zijn, maakt dat niet anders, met name niet nu het bouwplan niet voldoet aan de criteria als bedoeld in paragraaf 7.2.2. van de welstandsnota en [appellant sub 2] het welstandsoordeel op dat punt gemotiveerd heeft bestreden. De rechtbank is hier ten onrechte aan voorbij gegaan. Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep van het college en van [appellant sub 2] is gegrond. Het besluit van 30 januari 2007 is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu de rechtbank, zij het op andere gronden, het beroep van [appellant sub 2] gegrond heeft verklaard en dat besluit heeft vernietigd, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant sub 2] te nemen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college en van [appellant sub 2] gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.005,88 (zegge: duizendvijf euro en 88 cent), waarvan een gedeelte groot € 966,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Veere aan [appellant sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat gemeente Veere aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
179-560.