ECLI:NL:RVS:2008:BF8954

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800393/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen uitbreiding bedrijf in Waalwijk

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk op 24 oktober 2006 het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de uitbreiding van het [bedrijf] op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen. [Appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 13 maart 2007 door het college ongegrond verklaard. De rechtbank Breda heeft op 10 december 2007 het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 15 oktober 2008 werd behandeld.

Tijdens de zitting op 10 september 2008 is [appellant] vertegenwoordigd door mr. S.A.B. Boer, terwijl het college werd vertegenwoordigd door J.A.F. van Herwijnen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college het verzoek om handhaving van [appellant] ten onrechte niet als gericht tegen de bouwkundige uitbreiding van het [bedrijf] heeft uitgelegd. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat het college het bestemmingsplan 'Woonwijken' correct heeft toegepast, aangezien dit plan van kracht was ten tijde van het besluit van 24 oktober 2006.

De Raad van State heeft geoordeeld dat er geen strijd is met het bestemmingsplan en dat het college terecht het verzoek om handhaving heeft afgewezen. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien niet is gebleken dat [appellant] rechtsbijstand heeft gehad tijdens de procedure bij de rechtbank.

Uitspraak

200800393/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1875 van de rechtbank Breda van 10 december 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de uitbreiding van het [bedrijf] op het perceel [locatie] te[plaats] (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het college het daartegen door
[appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 maart 2007 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigden], en vergezeld door
drs. ing. B.W. Saatrübe en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.A.F. van Herwijnen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Anders dan [appellant] stelt, heeft de rechtbank niet overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] eerst in beroep te kennen heeft gegeven dat voor de verbouwing op het perceel bouwvergunning is vereist. De rechtbank heeft overwogen dat het college het verzoek om handhaving van [appellant] van 27 december 2005 ten onrechte niet ook heeft uitgelegd als te zijn gericht tegen de bouwkundige uitbreiding van [bedrijf] en daarmee tevens tegen de weigering van het college om op te treden tegen de interne verbouwing. Nu naar het oordeel van de rechtbank niet is onderzocht of sprake is van een vergunningplichtige verbouwing, heeft zij het besluit op bezwaar om die reden vernietigd.
Gelet hierop heeft [appellant] in zoverre reeds bereikt wat hij met het instellen van het hoger beroep heeft beoogd, zodat hij geen belang heeft bij de beoordeling van hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd.
2.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het bestemmingsplan "Vredesplein-Amstel" als toetsingskader dient te gelden, omdat dat plan van kracht was ten tijde van het besluit van 24 oktober 2006.
Het college diende het besluit op bezwaar te nemen op basis van het recht zoals dat gold op het tijdstip waarop dat besluit werd genomen. Nu op 24 november 2006, derhalve vóór het nemen van het besluit op bezwaar van 13 maart 2007, het bestemmingsplan "Woonwijken" (hierna: het bestemmingsplan) in werking is getreden, heeft het college terecht dit bestemmingsplan in aanmerking genomen bij de beoordeling van het door van [appellant] tegen het besluit van 24 oktober 2006 gemaakte bezwaar.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Bedrijven" met op het centraal gelegen bouwvlak de nadere aanduidingen "b7" en "bedrijfswoning toegestaan".
Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met bijlage 2 bij het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor "Bedrijven" met de nadere aanduiding "b7" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van een benzineservicestation zonder lpg en een autowasserij met een maximale milieucategorie 2.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder a, onderdeel 3, zijn de op de plankaart voor "Bedrijven" aangewezen gronden mede bestemd voor bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning toegestaan".
Ingevolge artikel 5.4.1 is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
Ingevolge artikel 5.4.2, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, wordt tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 5.4.1, gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan voor bedrijven zoals bedoeld in artikel 5.1, aanhef en onder a, onderdeel 2.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verplaatsing van de voormalige poetsruimte en de shop naar de voormalige bedrijfswoning op het perceel geen strijd oplevert met de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan.
2.4.1. De hal, waarin de poetsruimte was gevestigd, is in 2002 verbouwd ten behoeve van een extra wasstraat. De poetsruimte is destijds verplaatst naar de op het perceel aanwezige voormalige bedrijfswoning.
2.4.2. Ingevolge het bestemmingsplan mogen de als "Bedrijven" met de nadere aanduiding "b7" aangewezen bouwwerken ten behoeve van bedrijfsactiviteiten worden gebruikt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat geen verplichting bestaat het voormalige woongedeelte van de, op grond van het bestemmingsplan toegestane, bedrijfswoning blijvend als woning te gebruiken en heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de verplaatsing van de voormalige poetsruimte en de shop naar de voormalige bedrijfswoning in strijd is met het bestemmingsplan. De lijn tussen de nadere aanduidingen "b7" en "Bedrijfswoning toegestaan" in het op de plankaart weergegeven bouwvlak heeft, gelet op artikel 5.1, aanhef en onder a, onderdeel 3, van de planvoorschriften, uitsluitend tot doel de mogelijkheid van de bouw van een bedrijfwoning te beperken tot dat deel van het bouwvlak, zodat aan die lijn niet de verklaring toekomt die [appellant] daaraan gegeven wil zien.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan in de vergadering van 24 april 1997 van de gemeenteraad van Waalwijk gedane toezeggingen met de strekking dat geen verdere medewerking zou worden verleend aan uitbreiding van [bedrijf], niet het door [appellant] gewenste gewicht kan worden toegekend.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat die toezeggingen, wat daar van zij, door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 24 november 2006 zijn achterhaald. Alleen dat bestemmingsplan vormde het wettelijk voorschrift waaraan het verzoek om handhaving kon worden getoetst. Anders dan [appellant] aanvoert, heeft de rechtbank daarbij met verwijzing naar het bestemmingsplan, op grond waarvan alle op het perceel aanwezige bouwwerken ten behoeve van bedrijfsactiviteiten mogen worden gebruikt, kunnen volstaan.
2.6. Aangezien geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan en overtreding daarvan, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college ten onrechte het verzoek om handhaving van [appellant] heeft afgewezen.
2.7. Aangezien niet is gebleken dat ten tijde van de procedure bij de rechtbank aan [appellant] rechtsbijstand is verleend, betoogt [appellant] ten slotte tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
270-530.