200801087/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling] en [betrokkene 1], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 04/47550 en 05/4323 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 14 januari 2008 in de gedingen tussen:
[vreemdeling] en [betrokkene 1], mede voor hun minderjarige kinderen,
de staatssecretaris van Justitie.
Bij afzonderlijke besluiten van 1 oktober 2004 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) aanvragen van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) respectievelijk [betrokkene 1] (tezamen hierna: de vreemdelingen), mede voor hun minderjarige kinderen, om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 14 januari 2008, verzonden op 17 januari 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 5 juni 2008 de aan het individuele ambtsbericht van 20 maart 2007 (hierna: het ambtsbericht) ten grondslag liggende stukken overgelegd, ten aanzien waarvan hij op de voet van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft verzocht te bepalen dat uitsluitend de Afdeling kennis mag nemen van bepaalde gedeelten van deze stukken.
Op 11 juni 2008 heeft de Afdeling in een andere samenstelling beslist dat de verzochte beperking van kennisneming gerechtvaardigd is.
De staatssecretaris heeft bij brief van 19 juni 2008 toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, verleend. De vreemdelingen hebben dat gedaan bij brief van 26 juni 2008.
Bij brief van 4 augustus 2008 heeft de staatssecretaris desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt. Bij brief van 4 september 2008 hebben de vreemdelingen daarop gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In grief 3 klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het ambtsbericht aanwezig heeft geacht. Zij stellen zich op het standpunt dat concrete aanknopingspunten zijn gelegen in de door hen overgelegde verklaringen.
2.2. Volgens het ambtsbericht zijn de brieven van 2 juli 2004 respectievelijk 1 november 2005 van [betrokkene 2], officier 21 van de Fiscalia te Cali, waarin wordt verklaard dat de aanslag van 8 mei 2004 tegen de vreemdeling was gericht en dat hij niet naar Colombia moet terugkeren omdat zijn leven gevaar loopt, vals.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de twee nadien door de vreemdelingen overgelegde verklaringen van 20 juni 2007 van [betrokkene 3], openbaar aanklaagster te Cali, noch de overige documenten iets vermelden over de twee voornoemde brieven van [betrokkene 2]. Ook kan aan de verklaringen van [betrokkene 3] niet die betekenis worden toegekend die de vreemdelingen daaraan toegekend willen zien, omdat de verklaringen niet zijn voorzien van apostilles. Uit de ter zitting van de rechtbank overgelegde apostilles blijkt niet dat deze betrekking hebben op de verklaringen van [betrokkene 3].
2.4. De verklaringen van [betrokkene 3] strekken ertoe te bevestigen dat de aanslag (ook) op de vreemdeling was gericht. Voorts hebben de vreemdelingen overgelegd een verklaring van 25 juli 2007 van het hoofd personeelszaken van het landelijk parket generaal waarin deze bevestigt dat [betrokkene 3] is wie zij zegt te zijn.
Bij het hoger beroepschrift is voorts gevoegd een verklaring van [betrokkene 3] van 24 januari 2008. Nadien zijn vertalingen en de apostille toegezonden. In deze verklaring bevestigt [betrokkene 3] opnieuw dat een aanslag heeft plaatsgevonden, zij het dat alleen de naam van het dodelijke slachtoffer wordt genoemd en niet die van de vreemdeling. Voorts bevestigt zij dat [betrokkene 2] bij die zaak betrokken was en de verklaringen van 2 juli 2004 en 1 november 2005 heeft verstrekt.
2.5. De minister van Buitenlandse Zaken heeft desgevraagd de staatssecretaris meegedeeld dat voornoemde verklaring van [betrokkene 3] van 24 januari 2008 geen aanleiding vormt voor aanvullend onderzoek. De staatssecretaris heeft deze minister evenmin verzocht om niettemin een aanvullend onderzoek te laten uitvoeren.
2.6. De door de vreemdelingen overgelegde verklaringen zijn niet in overeenstemming met de conclusies van het ambtsbericht. Nu niet zonder aanvullend onderzoek kan worden vastgesteld dat laatstbedoelde verklaringen vals zijn, valt niet uit te sluiten dat zij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de inhoud van het ambtsbericht bevatten. Onder deze omstandigheden kan, anders dan de rechtbank heeft gedaan, niet zonder meer worden geconcludeerd dat de staatssecretaris van de juistheid van de conclusies van het ambtsbericht mocht uitgaan.
De grief slaagt in zoverre.
2.7. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens als grieven is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt overwogen dat de besluiten van 1 oktober 2004 niet kunnen worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen, nu zonder nadere toelichting aanvullend onderzoek naar aanleiding van de verklaring van 24 januari 2008 achterwege is gebleven. De beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 1 oktober 2004 van de minister zullen alsnog gegrond worden verklaard en deze besluiten zullen worden vernietigd.
2.8. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 14 januari 2008 in zaken nrs. 04/47550 en 05/4323;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 1 oktober 2004, kenmerk 0406-03-0550;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.444,00 (zegge: eenduizendvierhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdelingen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter w.g. De Groot
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008
210.
Verzonden: 1 oktober 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak