ECLI:NL:RVS:2008:BF7226

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800365/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor uitbreiding woning in Culemborg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Culemborg ongegrond werd verklaard. Het college had op 12 april 2007 vrijstelling en een lichte bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning op een perceel in Culemborg. De appellant, die tegen dit besluit in beroep ging, stelde dat voor het bouwplan een reguliere bouwvergunning vereist was. De rechtbank oordeelde echter dat het bouwplan voldeed aan de voorwaarden voor een lichte bouwvergunning, zoals vastgelegd in de Woningwet en het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb).

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de uitbreiding van de woning, die bestond uit een garage/berging en een bijkeuken, niet ondergeschikt was aan de bestaande woning en dat de hoogte van de bouwwerken voldeed aan de eisen van het Bblb. De appellant voerde verder aan dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, maar de Raad van State oordeelde dat het college terecht vrijstelling had verleend voor de overschrijding van de bebouwde oppervlakte.

Daarnaast betoogde de appellant dat de vrijstellingen onterecht waren verleend, omdat onvoldoende rekening was gehouden met zijn belangen. De Raad van State oordeelde dat het college de juiste afweging had gemaakt en dat de afstand tot de perceelgrens en de goothoogte van het bijgebouw niet onredelijk waren. De rechtbank had terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot verlening van de vrijstellingen had kunnen overgaan.

Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200800365/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2199 van de rechtbank Arnhem van 4 december 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Culemborg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Culemborg (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en lichte bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Tegen dat besluit heeft [appellant] met instemming van het college rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank).
Bij uitspraak van 4 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.S. de Vries en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. Th. A. Brouwer en K. Vos, beide ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het bouwplan een reguliere bouwvergunning is vereist.
2.1.1. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover thans van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt het bouwen van een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1° gebouwd aan:
a) de oorspronkelijke achtergevel op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen, of
b) een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerde oorspronkelijke zijgevel op meer dan 1 m van het voorerf en meer dan 1 m van het naburige erf,
2° niet hoger dan:
a) 4 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein,
b) 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van die woning of dat woongebouw, en
c) de woning of het woongebouw,
3° gebouwd binnen de breedte van de gevel waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd,
4° minder dan 2,5 m diep,
5° zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd, en
6° niet gebouwd aan een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet, aan een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet of aan een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb, voor zover thans van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1° gebouwd op:
a) het achtererf op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen, of
b) een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijerf op meer dan 1 m van het voorerf, en
c) indien de bruto-oppervlakte van het bijgebouw of de overkapping meer is dan 10 m2: meer dan 1 m van het naburige erf,
2° niet hoger dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein,
3° zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd,
4° de totale bruto-oppervlakte van de op het erf aanwezige bouwvergunningsvrij gebouwde bijgebouwen en overkappingen minder dan 30 m2, en
5° niet gebouwd bij een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet, bij een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet of bij een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Bblb is een lichte bouwvergunning voorts vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 2 bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat:
a. van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel a, de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m;
b. van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel b:
1° de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m, en
2° de bruto-oppervlakte minder is dan 50 m2.
2.1.2. Het bouwplan voorziet in het vergroten van de woning op het perceel, bestaande uit het oprichten van een garage/berging en een bijkeuken en een uitbreiding van de bestaande keuken. Dat het bouwplan voorziet in een toename van de oppervlakte van de bestaande keuken maakt, anders dan [appellant] aanvoert, niet dat de uitbreiding van die keuken moet worden aangemerkt als een bijgebouw, nu die uitbreiding in bouwkundig en functioneel opzicht niet ondergeschikt zal zijn aan de bestaande woning. Het bouwplan bestaat uit twee delen, namelijk de uitbreiding van een bestaande ruimte van de woning met een uitbouw en de uitbreiding van de woning met een aangebouwd bijgebouw.
2.1.3. Het deel van het bouwplan dat betrekking heeft op de uitbreiding van een bestaande ruimte van de woning met een uitbouw voldoet, naar niet in geschil is, niet aan het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Bblb. Nu de hoogte van het bouwwerk minder is dan 5 m als bedoeld in artikel 4, tweede lid en onder a, van het Bblb is hiervoor een lichte bouwvergunning vereist.
Het deel van het bouwplan dat betrekking heeft op de uitbreiding van de woning met een aangebouwd bijgebouw voldoet, naar evenmin in geschil is, niet aan het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb. Ook voor dit deel is een lichte bouwvergunning vereist, nu wordt voldaan aan de in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bblb gestelde eisen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 maart 2007 in zaak nr.
200604956/1), is voor een bouwplan dat voorziet in het oprichten van twee afzonderlijke bouwwerken die elk op zich licht bouwvergunningplichtig zijn, geen reguliere bouwvergunning vereist. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat voor het bouwplan een lichte bouwvergunning is vereist. Het betoog van [appellant] faalt.
2.2. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bebouwingsvoorschriften uitbreidingsplan in onderdelen laatstelijk gewijzigd en aangevuld 1977" (hierna: het bestemmingsplan), omdat de uitbreiding meer bedraagt dan 60 m2. Hij wijst daarbij op de bij de aanvraag om bouwvergunning behorende tekening.
2.2.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Eengezinswoningen klasse B".
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen ten behoeve van de bebouwingsklassen B worden gebouwd:
a. uitbouwen, waaronder worden verstaan vergrotingen van de begane-grond-bouwlaag ten behoeve van als woonvertrek bedoelde ruimten, daaronder mede begrepen keuken en werkkamer, waarbij de verdieping niet wordt uitgebreid.
b. aanbouwen, waaronder worden verstaan vergrotingen van de begane-grond-bouwlaag ten behoeve van niet als woonvertrek bedoelde ruimten zoals hal en bijkeuken, waarbij de verdieping niet wordt uitgebreid.
c. (…).
d. (…).
e. garages en carport.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, mag bij de bouw de bebouwde oppervlakte van de in het eerste lid genoemde bouwwerken ten hoogste 40 m2 bedragen voor het totaal.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het gestelde in het vierde lid, onder d, waarbij het bebouwde oppervlak voor het totaal ten hoogste 60 m2 mag bedragen.
2.2.2. Bij het besluit van 12 april 2007 heeft het college vrijstelling als bedoeld in artikel 28, vijfde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften verleend voor de overschrijding van de in het bouwplan voorziene bebouwde oppervlakte en zich daarbij op het standpunt gesteld dat die oppervlakte niet meer dan 60 m2 bedraagt.
2.2.3. Uit de op het aanvraagformulier om bouwvergunning opgenomen bebouwde oppervlakte na uitvoering van de werkzaamheden en de bij het besluit van 12 april 2007 behorende bouwtekening blijkt dat het bouwplan voorziet in een bebouwde oppervlakte van 60 m2. Anders dan [appellant] stelt, is de op die tekening weergegeven gang bij de bepaling van de oppervlakte meegenomen. Het college is dan ook terecht van een oppervlakte van 60 m2 uitgegaan. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 28, vijfde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college de overige vrijstellingen in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen, omdat daarbij onvoldoende met zijn belangen rekening is gehouden. Hij voert daartoe aan dat de in de perceelgrens voorziene zijmuur onredelijk hoog is en zal leiden tot vermindering van zonlicht in zijn woning en op zijn terras en dat van een onjuiste hoogte van die muur is uitgegaan.
2.3.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, moet de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3 m bedragen.
Ingevolge artikel 28, zevende lid, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de eisen ten aanzien van de afstanden tot de zijdelingse perceelgrens voor het bouwen tot op de perceelsgrens met betrekking tot gebouwen als genoemd in het eerste lid.
Ingevolge artikel 28, vierde lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, mag bij de bouw de goothoogte van de in het eerste lid genoemde bouwwerken niet meer dan 2,5 m bedragen.
Ingevolge artikel 1, voor zover thans van belang, wordt onder goothoogte verstaan de hoogte van de bovenkant van het boeiboord bij platte afdekking, gemeten boven de gemiddelde hoogte van het aansluitend terrein.
Ingevolge artikel 28, vijfde lid, aanhef en onder a, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het gestelde in het vierde lid, onder a, indien het betreft uit- of aanbouwen en voor zover dit nodig is om de plafondhoogte te laten overeenstemmen met die van de
begane-grond-bouwlaag van de woning tot maximaal de hoogte van deze begane-grond-bouwlaag.
2.3.2. De afstand van het aangebouwd bijgebouw tot de grens van het perceel van [appellant] bedraagt 2 tot 4 cm. In het bouwplan is voorts vermeld dat de goothoogte van het bijgebouw 3,16 m bedraagt. In verband daarmee heeft het college bij het besluit van 12 april 2007 vrijstelling als bedoeld in artikel 28, zevende lid, en artikel 28, vijfde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften verleend.
2.3.3. Het bijgebouw komt blijkens de bouwtekening op een terreinophoging van ongeveer 0,9 m te liggen. Deze ophoging dient voor een goede aansluiting op de bestaande bebouwing op het perceel. Voorts stemt de plafondhoogte in het bouwplan overeen met de hoogte van de bestaande bouwlaag op de begane grond als bedoeld in artikel 28, vijfde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Het college is voor de bepaling van de goothoogte als bedoeld in artikel 1 van de planvoorschriften terecht uitgegaan van de terreinhoogte na de voor de realisering van het bouwplan noodzakelijke ophoging van het aansluitende terrein. Het aansluitende terrein betreft in dit geval het terrein van het bouwperceel en niet, naar [appellant] stelt, het terrein naast zijn terras. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college bij de verlening van de vrijstelling van een onjuiste hoogte van de in de perceelgrens voorziene zijmuur is uitgegaan. Het college heeft een goothoogte van 3,16 m, in aanmerking genomen de op grond van het bestemmingsplan reeds toegestane goothoogte, terecht niet onredelijk geacht.
De bestaande afstand tot de zijdelingse perceelgrens zal als gevolg van het bouwplan weliswaar worden verkort, maar gelet op de afstand die tot de woning en het terras van [appellant] resteert en in aanmerking genomen dat de bebouwing op het perceel van [appellant] grotendeels ten westen van de met het bouwplan voorziene bebouwing is gelegen, is niet aannemelijk dat het bouwplan zal leiden tot onaanvaardbare vermindering van zonlicht.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet tot verlening van de vrijstellingen heeft kunnen overgaan. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte is voorbijgegaan aan alternatieve bouwplannen, die voor hem minder bezwarend zijn.
2.4.1. Het college dient te oordelen over het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Van zodanige alternatieven is niet gebleken.
Voor zover [appellant] stelt dat in een eerder stadium tussen hem en [vergunninghouder] overeenstemming is bereikt over de realisering van een op onderdelen ander bouwplan, heeft de rechtbank terecht overwogen dat die overeenstemming een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008
270-530.