200800292/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/4416, 07/4417, 07/4516 en 07/4517 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 19 november 2007 in het geding tussen onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Bij besluit van 30 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) aan de Stichting Openbaar Basisonderwijs Tilburg vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het vergroten van het schoolgebouw De Bibit op het perceel Millingenstraat 8 te Tilburg.
Bij besluit van 7 september 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2007, verzonden op 3 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. F.H.L. Vossen, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.P.F. Warnier, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Tevens is daar gehoord Stichting Opmaat, rechtsopvolger van Stichting Openbaar Basisonderwijs Tilburg, vertegenwoordigd door M.H.F. Librechts.
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Woondoeleinden -W-". Het bouwplan voorziet in de bouw van een aantal schoollokalen in twee bouwlagen tegenover de woningen van [appellanten]. Het bouwplan heeft een goothoogte van 6,60 meter. Het college heeft ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Kievit" (hierna: bestemmingsplan) vrijstelling verleend ten aanzien van deze goothoogte.
2.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn, voor zover thans van belang, de op de kaart voor "Woondoeleinden -W-" aangewezen gronden bestemd voor woningen, bijgebouwen, tuinen en erven, maatschappelijke doeleinden met een gezamenlijke grondoppervlakte van ten hoogste 15.000 m², alsmede verkeersvoorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en werken geen bouwwerken zijnde.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder g, van dat artikel mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen respectievelijk ten hoogste 6 en ten hoogste 9 meter bedragen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder h, mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van een bouwperceel worden bebouwd.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de planvoorschriften moet onder een bouwperceel worden verstaan een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan bebouwing is toegestaan.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen in het bestemmingsplan ten aanzien van het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor gebouwen met ten hoogste 10% indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, oppervlakte, goot- en bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
2.3. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het alternatief van het bouwen in één bouwlaag, ten onrechte een onderzoek naar de schaduwwerking achterwege heeft gelaten en onvoldoende gewicht heeft toegekend aan hun belang aangaande de te verwachten toenemende verkeers- en parkeeroverlast in de Millingenstraat als gevolg van de realisering van het bouwplan.
2.3.1. Dit betoog faalt. Vooropgesteld moet worden dat het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het bouwplan, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een bouwplan op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Niet gebleken is dat met het bouwen in één bouwlaag een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren dan het bouwplan.
De rechtbank heeft voorts op goede gronden overwogen dat het, gelet op de afstand van meer dan 20 meter van de dichtstbijzijnde woning tot het perceel waarop de uitbreiding is geprojecteerd, niet onredelijk is dat het college het belang van vergunninghouders bij de vrijstelling heeft laten prevaleren boven het belang van Broers om vast te houden aan de toegestane goothoogte van 6 meter. Gelet op de geringe overschrijding van de goothoogte in relatie tot de afstand tot de dichtstbijzijnde woning kon het college ervan uitgaan dat de schaduwwerking zodanig beperkt zou zijn dat een onderzoek daarnaar achterwege kon worden gelaten.
Het college heeft voorts bij de belangenafweging in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis aan de gestelde verkeers- en parkeeroverlast hoeven toekennen. Hierbij is van betekenis dat de inbreuk op het bestemmingsplan gering is, gelet op de omstandigheid dat het bestemmingsplan een uitbreiding van het schoolgebouw met een hoogte van 6 meter toestaat. Ter zitting is verder vastgesteld dat het aantal lokalen niet toeneemt als gevolg van het bouwplan. Het college heeft voor de berekening van de parkeerlast verwezen naar de Notitie Parkeernormen 2003 van de gemeente, waarin is aangesloten bij de parkeerkencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW), zoals die zijn overgenomen in de Aanbevelingen Stedelijke Verkeervoorzieningen 2004 (ASVV 2004). In de Notitie Parkeernormen 2003 zijn de parkeernormen voor onderwijsvoorzieningen gerelateerd aan het aantal schoollokalen. Het college heeft tenslotte ter zitting opgemerkt dat de hoofdingang aan de Meerssenstraat zal worden gesitueerd.
2.4. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.6. van de bouwverordening van de gemeente Tilburg (hierna: de bouwverordening) en dat het college derhalve ook ontheffing diende te verlenen van de bouwverordening. De voorzieningenrechter heeft volgens [appellanten] ten onrechte overwogen dat geen ruimte bestaat voor aanvullende werking op de planvoorschriften van de bouwverordening ten aanzien van het aspect van de ligging van de voorgevelrooilijnen.
2.4.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet blijven de voorschriften van de bouwverordening van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.
2.4.2. Het betoog faalt. Artikel 4, tweede lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften geeft een regeling met betrekking tot de situering van hoofdgebouwen. In deze bepaling is een aantal voorschriften gegeven voor de situering van woningen. Voorts is in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften bepaald dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van onder meer de situering van gebouwen. Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat een regeling is gegeven voor de situering van hoofdgebouwen. Dat ten aanzien van hoofdgebouwen niet zijnde woningen geen specifieke voorschriften omtrent de situering zijn gegeven, doet daar niet aan af. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat aan de bouwverordening, ten aanzien van het aspect van de ligging van de voorgevelrooilijnen van hoofdgebouwen niet zijnde woningen, aanvullende werking toekomt.
2.5. [appellanten] betogen dat de overweging van de voorzieningenrechter dat de oppervlakte van het perceel 18.049 m² bedraagt tegenstrijdig is met de overweging dat het bouwen in één bouwlaag geen reële optie is, omdat het bebouwingspercentage, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften, dan in het gedrang komt.
2.5.1. [appellanten] hebben ter zitting aangegeven dat het beroep niet ziet op de vraag of door het bouwplan het bebouwingspercentage al dan niet wordt overschreden. Onder overweging 2.3.1. is reeds overwogen dat niet is gebleken dat het alternatief van het bouwen in één bouwlaag noopte tot het onthouden van medewerking door het college. In de door [appellanten] aangevoerde tegenstrijdigheid in de overwegingen van de voorzieningenrechter kan, wat daar ook van zij, reeds daarom geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
2.6. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling en bouwvergunning heeft kunnen verlenen voor het bouwplan.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008