200800640/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1854 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 november 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 20 november 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders van Mierlo (thans: Geldrop-Mierlo; hierna: het college) verzoeken van [belanghebbende] en de Stichting Beschermd Dorpsgezicht Broek (hierna: de stichting) om handhavend op te treden tegen, voor zover thans van belang, het gebruik door appellant van de woning op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [belanghebbende] en de stichting tegen het besluit van 20 november 2001 gemaakte bezwaar, dat bezwaar ongegrond verklaard en [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de woning staande en gelegen op het perceel ten dienste van een agrarisch gebruik te staken en gestaakt te houden, uiterlijk binnen een termijn van drie maanden na de datum van verzending van het besluit.
Bij uitspraak van 28 november 2007, verzonden op 12 december 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 maart 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft schriftelijk medegedeeld af te zien van het indienen van een schriftelijke uiteenzetting.
De Afdeling heeft de zaak, samen met zaak nr. 200800639/1, ter zitting behandeld op 2 september 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P.H. Gofers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] woont sinds september 1997 op het perceel en exploiteert op het naastgelegen perceel [locatie 2] een agrarisch bedrijf, te weten een varkenshouderij [belanghebbende] woont op het perceel [locatie 3], dat tegenover de percelen [locatie 1 en 2] is gelegen.
Bij besluit van 29 januari 2002 is aan [appellant] bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel [locatie 2]. Deze woning was ten tijde van het besluit op bezwaar in ruwbouw gereed.
2.2. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Broek 1990" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Landelijke woonbebouwing". Ingevolge artikel 1, aanhef en onder o, van de bij dat plan behorende voorschriften wordt onder landelijke woonbebouwing verstaan: woonbebouwing die niet ten dienste staat van een agrarisch bedrijf.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de bewoning door [appellant] op het perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3.1. In de uitspraak van 17 maart 2004 in zaak nr.
200305600/1- waarin is vernietigd het besluit op bezwaar van 27 augustus 2002, waarin het college onder meer het bezwaar van [belanghebbende] tegen het op 20 november 2001 verzonden besluit ongegrond had verklaard - heeft de Afdeling reeds overwogen dat vaststaat dat de woning wordt gebruikt als bedrijfswoning ten behoeve van het agrarisch bedrijf dat is gelegen op het perceel [locatie 2] en dat dit gebruik niet past binnen de ter plaatse geldende bestemming. Nu de feiten ten tijde van het besluit op bezwaar van 13 februari 2007 dezelfde waren, geldt dit oordeel van de Afdeling nog onverminderd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gebruik van de woning als agrarische bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan is en dat het college bevoegd was tot handhavend optreden.
2.3.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank, door artikel 1, aanhef en onder o, van de planvoorschriften niet wegens strijd met artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) onverbindend te achten, heeft miskend dat het voor een goede ruimtelijke ordening niet uitmaakt of een boer dan wel een burger in een woning in het buitengebied woont, slaagt niet. In dit geval is er blijkens de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2004 door de planwetgever uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening nadrukkelijk voor gekozen te voorkomen dat een woning op het perceel [locatie 1] bedrijfswoning zou kunnen worden, terwijl op [locatie 2] al een bedrijfswoning is voorzien voor het daar aanwezige bedrijf. Van strijd met artikel 10 van de WRO is geen sprake.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht op legalisering bestaat, nu hij een verzoek om vrijstelling heeft ingediend, waarvan de weigering nog niet in rechte onaantastbaar is. Tevens betoogt hij dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is tot de daarmee te dienen belangen, dat het college daarvan had dienen af te zien. Hij wijst erop dat er geen derden zijn wier belang zou kunnen worden geschaad door gebruik van de woning op het perceel als agrarische bedrijfswoning. Evenmin hebben [belanghebbende] of de stichting belang bij hun verzoek om handhaving, aldus [appellant]. Ten slotte wijst hij op zijn plannen om het bedrijf te verplaatsen.
2.5.1. Bij uitspraak van heden in zaak nr.
200800639/1is de weigering van het college om vrijstelling te verlenen voor het gebruik van de woning op het perceel als bedrijfswoning in rechte onaantastbaar geworden. Daaruit blijkt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat legalisering niet aan de orde is.
2.5.2. De rechtbank heeft eveneens terecht de beroepsgrond dat handhavend optreden onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, verworpen, onder verwijzing naar de omstandigheid dat [appellant] de beschikking heeft over de bedrijfswoning op het perceel [locatie 2]. Dat deze woning nog niet is voltooid, is een keuze van [appellant] zelf, die voor zijn rekening en risico komt. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de omstandigheid dat [appellant] zijn bedrijf mogelijk wil verplaatsen, dit niet anders maakt, omdat dit voornemen ten tijde van het besluit op bezwaar niet concreet was. Dat de plannen het bedrijf te verplaatsen thans iets concreter zijn dan ten tijde van het besluit op bezwaar, maakt dit niet anders.
Ten slotte neemt de omstandigheid dat, zoals [appellant] betoogt, [belanghebbende], de stichting of anderen niet in hun belangen worden geschaad door de met het bestemmingsplan strijdige bewoning voor [appellant] - wat hiervan zij - niet weg dat het college ook zonder verzoek van derden handhavend kan optreden. De rechtbank heeft dan ook terecht het belang van het college bij handhaving groter geacht dan dat van [appellant] bij afzien van handhaving.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008