200709010/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2582 van de rechtbank Arnhem van 16 november 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Renkum.
Bij besluit van 2 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] een lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een schotelantenne aan de voorgevel van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 juni 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering ervan.
Bij uitspraak van 16 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J.A.T. van Loenen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Oosterbeek- Noord 2003" de bestemming "Voorerf". Het bouwplan is daarmee in strijd. Het college heeft aan de weigering een lichte bouwvergunning te verlenen en de handhaving daarvan in bezwaar ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet alleen in strijd is met het bestemmingsplan, maar ook met redelijke eisen van welstand. Voorts wenst het college uit vrees voor precedentwerking geen vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel er niet toe kan leiden dat het college hem bouwvergunning zou moeten verlenen. Hij wijst erop dat het college in de ontvangstbevestiging van 13 juni 2005 van zijn bouwaanvraag heeft vermeld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Omdat hij daarna ruim een jaar niets meer heeft vernomen, mocht hij erop vertrouwen dat de bouwvergunning van rechtswege was verleend, aldus [appellant]. Bovendien heeft de welstandscommissie volgens hem plaatsing van de schotelantenne aan de voorgevel van de woning goedgekeurd vanwege de functionele aard.
2.2.1. Ingevolge artikel 4.1 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Voorerf" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 4.2.1 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, voor zover passend in een tuin en tot een maximale hoogte van 1 meter.
Ingevolge artikel 2.5.3 kan het college vrijstelling verlenen van het in deze voorschriften bepaalde voor het toestaan van een overschrijding van de aangegeven bouwgrenzen, met maximaal 3 meter, ten behoeve van luifels, uitgebouwde toegangsportalen, trappenhuizen, liftschachten, balkons, galerijen en soortgelijke aanbouwen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de schotelantenne in strijd is met artikel 4.2.1, nu deze niet kan worden aangemerkt als "passend in een tuin" en voorts boven de hoogte van één meter wordt geplaatst. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat het college geen vrijstelling als bedoeld in artikel 2.5.3 kan verlenen en dat de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde termijn niet van toepassing is, zodat de bouwvergunning niet van rechtswege is verleend.
2.2.2. De welstandscommissie heeft in het welstandsadvies van 2 augustus 2005, na te hebben vastgesteld dat de vormgeving van een schotelantenne niet is afgestemd op de bestaande vormgeving van de woning, gesteld: "Gelet op de functionele positie van de schotelantenne kan de commissie zich de plaatsing voorstellen, mits gekozen wordt voor een transparante uitvoering van het element, zodat de onderbrekende waarde van de antenne ten opzichte van de gevel zo gering mogelijk is. Met inachtneming van deze randvoorwaarden is het bouwplan niet in strijd met redelijke eisen van welstand." Nu het bouwplan niet voorziet in een transparante uitvoering van de schotelantenne, heeft de rechtbank met het college terecht het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand geacht.
2.2.3. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het bouwplan in strijd is met artikel 44, eerste lid, onder c en d, en derde lid, van de Woningwet.
2.2.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, omdat [appellant] de schotel al had aangeschaft voordat hij de ontvangstbevestiging van 13 mei 2005 van het college ontving. Ten tijde van het indienen van de aanvraag had [appellant] de schotel bovendien verwijderd van de gevel van de woning. Voorts heeft het college in de ontvangstbevestiging vermeld dat pas met realisering van het bouwwerk kan worden gestart nadat [appellant] van het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gekregen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn belang bij het verkrijgen van een vrijstelling en een bouwvergunning voor het bouwplan groter is dan het belang dat wordt gediend met de weigering daarvan. In verband met de bomen rond zijn huis kan een schotelantenne uitsluitend een signaal ontvangen indien deze is bevestigd op de in het bouwplan voorziene plaats, zoals ook blijkt uit het advies van Satellietinstallatiebedrijf KD Technics (hierna: KD Technics). Omdat deze situatie zich niet elders voordoet, hoeft het college volgens [appellant] niet te vrezen voor precedentwerking. Hij voert ten slotte aan dat het weigeren van de vrijstelling tot gevolg heeft dat hij geen tv-zenders naar eigen voorkeur kan ontvangen, maar wordt gedwongen een kabelabonnement te nemen.
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Het college heeft ter zitting medegedeeld dat in de desbetreffende wijk de situatie op veel plaatsen hetzelfde is als bij [appellant] en dat op sommige percelen de bomen zelfs dichter bij de woningen staan dan het geval is bij [appellant]. Volgens het college spelen dezelfde problemen niet alleen bij directe buren van [appellant], maar ook op percelen die verder verwijderd zijn van zijn perceel. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat uitsluitend door plaatsing van deze schotel op de locatie in kwestie ontvangst van de door hem gewenste documentairezenders mogelijk is. Dit kan niet worden afgeleid uit het door hem overgelegde "advies" van KD Technics, dat slechts luidt: "Schotel plaatsen op balkon door middel van tegelstatief (omruil dakstatief)." Dit advies kan niet worden beschouwd als een deskundigenadvies dat voor het college aanleiding had moeten vormen om het belang van [appellant] bij verkrijgen van vrijstelling zwaarder te laten wegen dan het belang dat wordt gediend met de weigering daarvan.
Voor zover het betoog van [appellant] moet worden opgevat als een beroep op de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), overweegt de Afdeling dat geen sprake is van inmenging in dat recht, nu [appellant], zoals hiervoor is vermeld, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de door hem gewenste documentairezenders niet ook op een andere wijze kan ontvangen. Ter zitting heeft het college in dit verband medegedeeld dat het college bereid is, indien [appellant] erin slaagt dat met een rapport aannemelijk te maken, mede gelet op de door [appellant] gestelde unieke ligging van zijn perceel, om een belangenafweging in het kader van artikel 10 van het EVRM te betrekken bij een nieuwe behandeling van zijn aanvraag om bouwvergunning voor de schotelantenne.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008