ECLI:NL:RVS:2008:BF7195

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800639/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling bestemmingsplan voor agrarisch bedrijf in Geldrop-Mierlo

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 oktober 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. Het college had op 2 maart 2005 besloten om geen vrijstelling te verlenen voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd door het college in een later besluit van 13 februari 2007 gehandhaafd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard.

De rechtbank 's-Hertogenbosch had op 28 november 2007 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. [appellant] stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de weigering van vrijstelling rechtmatig was. Hij voerde aan dat de rechtbank niet had onderkend dat de motivering van het college ondeugdelijk was en dat de geschiedenis van het bestemmingsplan niet in de weg stond aan het verlenen van vrijstelling.

De Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling had kunnen weigeren. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde vast dat het college voldoende had gemotiveerd waarom de vrijstelling niet kon worden verleend, onder andere door te verwijzen naar de rechtszekerheid die een bestemmingsplan biedt en de belangen van [appellant] in verhouding tot het algemeen belang. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200800639/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Geldrop-Mierlo,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1853 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 november 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (hierna: het college), voor zover thans van belang, geweigerd aan [appellant] vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [appellant] tegen het besluit van 2 maart 2005 gemaakte bezwaar, dat bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 2 maart 2005 gehandhaafd onder verbetering van de motivering ervan.
Bij uitspraak van 28 november 2007, verzonden op 12 december 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 maart 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, samen met zaak nr. 200800640/1, ter zitting behandeld op 2 september 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P.H. Gofers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] woont sinds september 1997 op het perceel en exploiteert op het naastgelegen perceel Broekstraat 26 een agrarisch bedrijf, te weten een varkenshouderij. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 maart 2004 in zaak nr.
200305600/1) is het gebruik van de woning op het perceel als bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan "Broek 1990" (hierna: het bestemmingsplan).
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door in de aangevallen uitspraak te verwijzen naar haar uitspraak van 28 november 2007 in zaak nr. 07/1854 - waarin werd behandeld het beroep van [appellant] tegen de handhaving in bezwaar van het college van een aan [appellant] opgelegde last onder dwangsom om het met het bestemmingplan strijdige gebruik van de woning op het perceel te staken en gestaakt te houden - heeft miskend dat de vraag naar de rechtmatigheid van een opgelegde last onder dwangsom een andere is dan de vraag of in redelijkheid vrijstelling kon worden geweigerd. Hij wijst er in dit verband op dat de rechtbank bij uitspraak van 29 juni 2006 een eerder besluit op bezwaar van 6 december 2005 heeft vernietigd vanwege een ondeugdelijke motivering. De rechtbank heeft volgens hem niet onderkend dat het besluit op bezwaar van 13 februari 2007 evenmin is voorzien van een deugdelijke motivering.
2.2.1. Het college heeft aan de handhaving van de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat de geschiedenis van de totstandkoming van het bestemmingsplan zich tegen het verlenen van de gevraagde vrijstelling verzet. Het college heeft in het besluit van 13 februari 2007 opgemerkt dat [appellant] destijds bij diverse procedures betrokken is geweest om op het perceel Broekstraat 26 de bouw van een bedrijfswoning mogelijk te maken en om het perceel te bestemmen voor woonbebouwing die niet ten dienste staat van een agrarisch bedrijf, zodat een boer in ruste daar zou kunnen wonen. Voorts heeft het college opgemerkt dat bij besluit van 29 januari 2002 aan [appellant] bouwvergunning is verleend voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel Broekstraat 26 en dat deze woning al geruime tijd in ruwbouw gereed is. Het college heeft er tevens op gewezen dat [appellant] weliswaar plannen zegt te hebben zijn bedrijf te verplaatsen, maar dat deze plannen niet concreet zijn. Voorts heeft het college gesteld geen aanleiding te zien om het belang van [appellant] zwaarder te laten wegen dan het algemeen belang dat is gediend met de rechtszekerheid die een bestemmingsplan hoort te bieden, nu [appellant] op het perceel Broekstraat 26 zijn agrarisch bedrijf uitoefent, daar een bedrijfswoning heeft en zijn bedrijf te klein is om een tweede bedrijfswoning te rechtvaardigen, hetgeen door [appellant] niet is weersproken.
Gelet op deze door het college gegeven motivering heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren. Aan de juistheid van dit oordeel doet niet af dat de rechtbank de onderbouwing van het oordeel heeft gegeven onder verwijzing naar en met overneming van de overwegingen 20 en 22 tot en met 25 van de hiervoor vermelde uitspraak van 28 november 2007 in zaak nr. 07/1854 betreffende de aan [appellant] opgelegde last onder dwangsom.
2.2.2. Het betoog van [appellant] dat de overwegingen 20 en 24 in de uitspraak met nr. 07/1854 niet relevant zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de weigering van het verzoek om vrijstelling, kan niet leiden tot vernietiging van de uitspraak, nu ze niet afdoen aan de juistheid daarvan en van de dragende overwegingen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008
488.