ECLI:NL:RVS:2008:BF7189
Raad van State
- Hoger beroep
- J.E.M. Polak
- H. Troostwijk
- C.J.M. Schuyt
- Rechtspraak.nl
Bouwvergunning voor voersilo's in strijd met bestemmingsplan
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen, die op 26 oktober 2007 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten, wonend te [woonplaats], hebben bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning die op 3 april 2007 door het college van burgemeester en wethouders van Emmen is verleend aan de maatschap voor het plaatsen van vijf voersilo's op een perceel te [plaats]. Het college verklaarde het bezwaar van appellanten ongegrond op 29 augustus 2007. Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij stelden dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de voersilo's buiten het aan de maatschap toegekende bouwperceel zijn voorzien, en dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
De Raad van State heeft de zaak behandeld op 26 augustus 2008, waar appellanten, bijgestaan door hun advocaat, en vertegenwoordigers van het college en de maatschap aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de voersilo's binnen de grenzen van het voor bebouwing aangewezen oppervlak van 1 ha zijn gesitueerd. De Raad heeft vastgesteld dat de schuren die door appellanten zijn genoemd geen deel uitmaken van het agrarische bedrijf van de maatschap en dat de oppervlakte van deze schuren buiten beschouwing moet blijven bij de beoordeling van het bouwperceel.
Daarnaast heeft de Raad van State geoordeeld dat het college het Besluit landbouw milieubeheer terecht van toepassing heeft geacht op het bedrijf van de maatschap. De vraag of het college de melding van de maatschap terecht heeft geaccepteerd, kan in deze procedure niet ter beoordeling staan. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.