ECLI:NL:RVS:2008:BF3897

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800238/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursdwang en last onder dwangsom bij overtreding bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland had op 12 december 2005 aan [appellant] gelast om materialen die op zijn percelen waren opgeslagen, binnen vier weken te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond en kondigde op 10 april 2007 bestuursdwang aan. De rechtbank oordeelde op 30 november 2007 dat het beroep van [appellant] ongegrond was. Hierop volgde het hoger beroep bij de Raad van State, dat op 1 oktober 2008 werd behandeld.

De Raad van State overwoog dat [appellant] in strijd met het bestemmingsplan materialen had opgeslagen en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Raad benadrukte het algemeen belang van handhaving en dat bestuursorganen in de regel van hun bevoegdheid tot bestuursdwang of last onder dwangsom gebruik moeten maken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. [appellant] voerde aan dat handhaving onevenredig was en dat hij niet in staat was om aan de last te voldoen, maar de Raad verwierp deze argumenten. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200800238/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/70 van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 november 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland (hierna: het college) [appellant] gelast om de materialen die zijn opgeslagen op de percelen, kadastraal bekend sectie […] nrs. […] en […], plaatselijk bekend [locatie 1 en 2] te [plaats], binnen vier weken na verzending van het besluit te verwijderen, zulks onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 22 december 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college onder meer aan [appellant] bestuursdwang aangezegd, indien hij niet binnen vier weken na verzending van het besluit de materialen heeft verwijderd die op het perceel kadastraal bekend sectie […] nr. […] te [plaats] (hierna: het perceel) liggen opgeslagen.
Bij uitspraak van 30 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] tegen het besluit van 10 april 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2008, waar [appellant], alsmede het college, vertegenwoordigd door mr. E.P. van der Stek, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat [appellant] op het perceel materialen heeft opgeslagen in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied". Hieruit volgt dat het college ter zake handhavend kon optreden.
2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien, omdat dit optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Daartoe voert hij aan dat de omwonenden geen hinder ondervinden van de op zijn perceel opgeslagen materialen. Deze omstandigheid, wat daar verder ook van zij, behoefde voor het college, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, geen aanleiding te zijn om van handhavend optreden af te zien.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij voert daartoe aan dat het college niet handhavend optreedt ten aanzien van verschillende percelen in de omgeving van zijn perceel, waarop in strijd met het bestemmingsplan is gebouwd of die in strijd met het bestemmingsplan worden gebruikt. [appellant] heeft in dat kader onder meer gewezen op een prieel, een schuur en een haag van bomen.
2.4.1. De door [appellant] aangevoerde gevallen kunnen niet worden aangemerkt als gelijke gevallen die ertoe noopten dat het college van handhaving af zou zien. Deze gevallen zijn wat de ruimtelijke gevolgen betreft niet op één lijn te stellen met de opslag van materialen op het perceel van [appellant]. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
2.5. [appellant] heeft ter zitting aangevoerd dat hij feitelijk niet in staat is om aan de last te voldoen omdat de buren hem geen toegang verschaffen tot het perceel. Nu [appellant] in staat is geweest om de materialen over het perceel van de buren op zijn daarachter liggend perceel te krijgen, moet hij eveneens in staat worden geacht die materialen van zijn perceel te verwijderen. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008
163-580.