200801976/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2704 van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2008 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Maassluis.
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft de raad van de gemeente Maassluis (hierna: de raad), voor zover thans van belang, het perceel, kadastraal bekend gemeente Maassluis, sectie I, nos. 2081 en 3145, voor de duur van ten hoogste twee jaar aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) van toepassing zijn.
Bij besluit van 7 juni 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2008, verzonden op 29 februari 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 24 september 2008.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Wvg, voor zover hier van belang, wordt onder structuurplan verstaan: een regionaal structuurplan als bedoeld in artikel 36c van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: Wro).
Ingevolge artikel 36c, eerste lid, van de Wro, voor zover hier van belang, stelt het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam voor het samenwerkingsgebied een regionaal structuurplan vast, waarin de toekomstige ontwikkeling van dat gebied wordt aangegeven. In dat plan worden concrete beleidsbeslissingen opgenomen over de locatie van projecten of voorzieningen van regionaal belang.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het "Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020" (hierna: het ruimtelijk plan) niet is aan te merken als een structuurplan als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wvg. In dit verband heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de totstandkoming van het ruimtelijk plan niet kan worden vergeleken met die van een structuurplan.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat de raad onvoldoende gewicht aan zijn belangen heeft toegekend.
2.3. Het betoog van [appellant] faalt. Zonder nadere motivering valt niet in te zien dat zijn stelling, dat het ruimtelijk plan niet voldoet aan de aan een structuurplan gestelde eisen van totstandkoming, dient te leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het ruimtelijk plan valt aan te merken als een structuurplan als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wvg.
Ook de niet onderbouwde stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellant] kan niet leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep. [appellant] heeft immers slechts volstaan met het naar voren brengen van zijn belangen en daarbij op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt waarom deze belangen door de raad op onjuiste wijze bij het besluit zijn betrokken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008