ECLI:NL:RVS:2008:BF3880

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200709164/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling bestemmingsplan voor woningen binnen stankcirkel van veehouderij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het college van burgemeester en wethouders van Roermond vrijstelling verleende voor het bouwen van drie woningen op percelen nabij een intensieve veehouderij. De appellanten, die een veehouderij exploiteren, betogen dat de bouw van woningen binnen de stankcirkel van hun bedrijf hen kan benadelen, omdat klachten van omwonenden kunnen leiden tot aanscherping van voorschriften en intrekking van vergunningen. De rechtbank heeft het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank heeft miskend dat de vrijstelling niet had mogen worden verleend. De Afdeling stelt vast dat de bouwplannen in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan en dat de vrijstelling onvoldoende is gemotiveerd. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellanten gegrond. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellanten.

Uitspraak

200709164/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/903 van de rechtbank Roermond van 21 december 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan [belanghebbende] vrijstelling verleend voor het bouwen van drie woningen op percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats] (hierna: de percelen).
Bij afzonderlijke besluiten van 14 juli 2006 heeft het college bouwvergunningen verleend voor de woningen aan de [locatie 2] onderscheidenlijk de woning aan de [locatie 1].
Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het college het tegen deze besluiten door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door de [appellanten] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen en [vennoot A], en het college, vertegenwoordigd door P.J.J.M. van Lierop en mr. S. Amory, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] exploiteert een intensieve veehouderij aan de [locatie 2]. Niet in geschil is dat [appellanten] beschikt over een vergunning op grond waarvan 14.000 slachtkalkoenen of 56.000 opfokleghennen mogen worden gehouden en dat de woningen waarin de bouwplannen voorzien in ieder geval binnen de stankcirkel zijn gelegen op een afstand van 100 m van het bedrijf van [appellanten]. Binnen de stankcirkel staat reeds een aantal andere woningen op minder dan 100 m afstand van [appellanten].
2.2. Vaststaat dat de bouwplannen in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Brandewijer/Broekhin". Om de bouwplannen mogelijk te maken is een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vereist.
2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
In het eerste lid wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.4. [appellanten] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de vrijstelling niet had mogen verlenen, omdat de bouw van woningen en de aanwezigheid van reeds bestaande woningen binnen de stankcirkel van hun veehouderij belemmeringen voor hun bedrijf tot gevolg kunnen hebben doordat klachten van omwonenden kunnen leiden tot aanscherping van voorschriften en intrekking van vergunningen.
2.4.1. Het betoog faalt. Evenals in het geval dat heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2006 in zaak nummer
200509410/1mocht het college zich in dit geval op het standpunt stellen dat de voorziene woningen geen verdergaande feitelijke beperkingen voor de bedrijfsvoering tot gevolg hebben dan de reeds bestaande beperkingen die andere woningen binnen de stankcirkel al met zich brengen. In de door [appellanten] gestelde beperkingen is dan ook geen reden gelegen om de vrijstelling te weigeren. Voorts is in dit verband van belang dat de reeds aanwezige woningen zich dichter bij het bedrijf van [appellanten] bevinden dan de woningen waarin de bouwplannen voorzien.
2.5. [appellanten] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwen van woningen binnen de stankcirkel in de weg staat aan het garanderen van een goed woon- en leefklimaat.
2.5.1. Het betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 21 februari 2007 in zaak nr.
200602151/1kan door de ligging in de stankcirkel in en rondom de te bouwen woningen in beginsel geen goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Voorts vormt de omstandigheid dat binnen de stankcirkel al andere burgerwoningen staan in dit opzicht geen rechtvaardiging om nog meer woningen binnen de stankcirkel toe te staan, zoals de Afdeling ook reeds heeft geoordeeld in haar uitspraak van 22 augustus 2007 in zaak nr.
200700646/1.
Uit een vanwege het college ingesteld onderzoek is gebleken dat bewoners van de reeds aanwezige woningen in de stankcirkel nog nooit hebben geklaagd over stankoverlast. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, biedt dit, in combinatie met de omstandigheid dat de windrichting in het algemeen gunstig is, onvoldoende grond voor het oordeel dat het woon- en leefklimaat in de te bouwen woningen gegarandeerd is. Op basis van voornoemd onderzoek mag er niet zonder meer van worden uitgegaan dat de bewoners van de nieuwe woningen niet zullen klagen over stankoverlast.
Het vorenstaande in aanmerking genomen heeft het college in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat het vrijstelling voor de bouwplannen kon verlenen. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 8 mei 2007 vernietigen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 december 2007 in zaak nr. 07/903;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 8 mei 2007, kenmerk BR 05.000401 en BR 05.000402;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.329,48 (zegge: dertienhonderdvijfentwintig euro en tachtig cent), waarvan een gedeelte groot € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Roermond aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat gemeente Roermond aan [appellanten] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 713,00 (zegge: zevenhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008
17-560.