200805844/2.
Datum uitspraak: 23 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
1. [verzoeker], wonend te [woonplaats],
2. de stichting "Gelderse Milieufederatie" en de vereniging "Vijf Dorpen in 't Groen", gevestigd te Arnhem onderscheidenlijk Renkum,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/5566 en 08/543 van de rechtbank Arnhem van 23 juni 2008 in het geding tussen:
[verzoeker],
de stichting "Gelderse Milieufederatie" en de vereniging "Vijf Dorpen in 't Groen"
het college van burgemeester en wethouders van Renkum.
Bij besluit van 25 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum (hierna: het college) vrijstelling verleend voor het oprichten van twee woningen op het perceel aan [locatie] kadastraal bekend als gemeente Renkum, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 augustus 2007 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel kadastraal bekend als gemeente Renkum, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] naast nummer […] te [plaats].
Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college de door [verzoeker] en de stichting "Gelderse Milieufederatie" en de vereniging "Vijf Dorpen in 't Groen" (hierna: GMF e.a.) tegen de besluiten van 25 april en 1 augustus 2007 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) de door [verzoeker] en GMF e.a. daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2008, en GMF e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. [verzoeker] heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2008. GMF e.a. hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2008, hebben GMF e.a. de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11 september 2008, waar [verzoeker], in persoon, en GMF e.a., vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Blankert, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting het college van gedeputeerde staten van Gelderland, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, en [vergunninghouder], bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De verzoeken strekken tot schorsing van de bouwvergunning. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank alle beroepsgronden van [verzoeker] en GMF e.a. verworpen behalve die met betrekking tot het geluid. Tegen de vernietiging van het besluit van 18 december 2007 vanwege het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het geluid hebben het college en [vergunninghouder] hoger beroep ingesteld, terwijl [verzoeker] en de GMF e.a. in hoger beroep zijn gekomen tegen de afwijzing van hun beroepsgronden.
2.3. Op het perceel rusten ingevolge het bestemmingsplan "Lindelaan en omgeving" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemmingen "Voorerf", "Achtererf" en "Groene ruimte". Het bouwplan is voorzien op een deel van het perceel met de bestemmingen "Voorerf" en "Achtererf".
Het oprichten van een woning is in strijd met deze bestemmingen. Het college heeft vrijstelling verleend van het bestemmingsplan krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.4. Op de plankaart is aangegeven dat voor het perceel een wijzigingsbevoegdheid krachtens artikel 11 van de WRO geldt.
Ingevolge artikel 15 van de planvoorschriften kan het college het plan wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO, met betrekking tot de op de kaart aangegeven deelgebieden, ten behoeve van het toestaan van een extra woning binnen een deelgebied, mits:
a. de structurele hoofdopzet van het plan niet wezenlijk wordt aangetast;
b. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat de kwaliteit van de bodem voldoet aan de eisen van de Wet bodembescherming;
c. de in het plan op te nemen geluidgevoelige bebouwing voldoet aan de voorkeursgrenswaarde zoals aangegeven in de Wet geluidhinder.
2.5. [verzoeker] en GMF e.a. betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan vanwege de ligging van het perceel waarop het is voorzien planologisch ongewenst is en dat de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) en de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staan. Zij voeren hiertoe aan dat dit blijkt uit het rapport van april 2008 van Faunaconsult dat door de rechtbank, naar hun mening ten onrechte, buiten beschouwing is gelaten vanwege strijd met de goede procesorde.
2.5.1. Deze bezwaren zullen in de bodemprocedure ten gronde moeten worden beoordeeld. Daarbij geldt dat besluiten in beginsel uitvoerbaar zijn. In het kader van de belangenafweging of tot schorsing moet worden overgegaan in afwachting van de behandeling van de tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroepen, wordt overwogen dat de voorzitter het aannemelijk acht dat uiteindelijk zal worden geoordeeld dat het college in ieder geval in redelijkheid vrijstelling en bouwvergunning voor één woning op het perceel kon verlenen. Daarbij is van belang dat het bestemmingsplan de mogelijkheid daartoe reeds biedt door middel van een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden en dat niet aannemelijk is geworden, dat niet aan die voorwaarden wordt voldaan. Over een eventuele tweede woning behoeft thans geen uitspraak te worden gedaan.
2.5.2. De vragen of voor de uitvoering van het bouwplan een vergunning nodig is op grond van de Nbw 1998, en zo ja, of deze vergunning kan worden verleend komen aan de orde in een eventueel te voeren procedure op grond van de Nbw 1998. Evenzo zullen de vragen of voor uitvoering van het bouwplan ontheffing nodig is op grond van de Flora- en faunawet en zo ja, of deze kan worden verleend in een eventueel te voeren procedure op grond van die wet aan de orde komen. Dat doet er niet aan af dat het college geen vrijstelling voor het bouwplan had kunnen verlenen indien en voor zover het op voorhand had moeten inzien dat de Nbw 1998 en/of de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staan. Dat is naar voorlopig oordeel niet het geval.
In de "quick scan flora en fauna" van 22 december 2006, die deel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing behorende bij de vrijstelling (hierna: de quick scan), is geconcludeerd dat voor realisering van het bouwplan geen vergunning in het kader van de Nbw 1998 en evenmin een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig zijn. Gelet op de inhoud van het door [verzoeker] en de GMF e.a. ingebrachte rapport van Faunaconsult bestaat vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op basis van de quick scan in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toepasselijke bepalingen van de Nbw 1998 en de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan en daarmee aan het verlenen van vrijstelling in de weg stonden. De conclusies van het rapport van Faunaconsult luiden immers niet dat genoemde wetten aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staan, maar houden slechts in dat zonder nader onderzoek niet met zekerheid is te zeggen of bij uitvoering van het bouwplan de Flora- en faunawet wordt overtreden. Derhalve doet zich niet de situatie voor, dat de belangen die genoemde wetten beogen te beschermen op voorhand in de weg staan aan de thans aan de orde zijnde besluiten op grond van de WRO en de Woningwet. De vraag of mitigerende maatregelen moeten worden getroffen, geeft evenmin aanleiding om tot schorsing over te gaan, nu dit, als dat op grond van de bodemprocedure nodig blijkt, alsnog kan geschieden.
2.6. Voorts betogen [verzoeker] en GMF e.a. dat de bouwvergunning in strijd is met de Wet geluidhinder, hetgeen voor de rechtbank immers aanleiding was het besluit van 18 december 2007 te vernietigen.
2.6.1. De voorzitter overweegt dat, voor zover de rechtbank het besluit van 18 december 2007 heeft vernietigd, er gerede twijfel aanwezig is of die vernietiging in hoger beroep in stand blijft. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het besluit van 18 december 2007 onvoldoende inzicht verschaft op welke wijze de verleende vrijstelling in overeenstemming is met het besluit van 12 juni 2006 waarin het college van gedeputeerde staten van Gelderland een geluidbelasting van 56 dB(A) heeft vastgesteld voor twee woningen op het perceel. Naar voorlopig oordeel heeft de rechtbank niet onderkend dat de resultaten van de overgelegde geluidsberekeningen na de in de regelgeving voorziene afronding in overeenstemming zijn met voormeld besluit van 12 juni 2006.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2008