200801036/1.
Datum uitspraak: 24 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heeze-Leende, en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4943 van de rechtbank 's Hertogenbosch van 14 december 2007 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2004 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel (hierna: het dagelijks bestuur) een verzoek van [appellanten] om handhaving met betrekking tot de waterhuishoudkundige situatie in de omgeving Laagveld-Bruggerhuizen, afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2006 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2007, verzonden op 31 december 2007, heeft de rechtbank ‘s Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 november 2006 vernietigd en bepaald dat ten aanzien van het gedeelte van het besluit dat betrekking heeft op de weigering tot handhaving in verband met het onderhoud van de watergangen, de rechtsgevolgen in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank het dagelijks bestuur opgedragen ten aanzien van het gedeelte van het besluit dat betrekking heeft op de weigering tot handhaving over te gaan in verband met een zonder ontheffing aanwezige duiker, opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de rechtbank is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 4 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur, wat de weigering betreft om tot handhaving over te gaan ten aanzien van een geplaatste duiker onder de Budelse baan in de omgeving Laagveld, een nieuw besluit op bezwaar genomen.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2008, waar [appellanten], in de persoon van [gemachtigden], het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.N. Heuer en ing. J.H. Koekkoek, en Staatsbosbeheer, vertegenwoordigd door A.J. van der Zee, zijn verschenen.
2.1. Het dagelijks bestuur heeft op 30 maart 2004 aan Staatsbosbeheer ontheffing verleend voor het dempen en/of afdammen van watergangen in de omgeving Laagveld-Bruggerhuizen (het Leenderbos) en het hebben van vier stuwen in de Laagveldloop aldaar (hierna: ontheffing BA 03.505). Aan deze ontheffing is het voorschrift verbonden dat de ontheffinghouder verplicht alvorens tot uitvoering van werkzaamheden over te gaan, gegevens omtrent waterstanden aan het dagelijks bestuur te doen toekomen bij een onderhoudstoestand overeenkomstig artikel 5 van de Keur 2005.
[appellanten] hebben op 22 september 2004 bij het dagelijks bestuur een handhavingsverzoek met betrekking tot de waterhuishoudkundige situatie in de omgeving Laagveld-Bruggerhuizen ingediend dat ertoe strekt om voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden waarvoor ontheffing BA 03.505 is verleend, de staat van onderhoud van de betreffende watergangen in overeenstemming te brengen met de geldende onderhoudsplicht.
2.2. Bij uitspraak van heden in zaak nr.
200801041/1op het hoger beroep van [appellanten] in de procedure betreffende de aan Staatsbosbeheer verleende ontheffing, heeft de Afdeling overwogen dat het dagelijks bestuur de vaststelling van de vereiste onderhoudstoestand heeft kunnen baseren op het daartoe op verzoek van het dagelijks bestuur op 14 juli 2006 uitgebrachte rapport "Handhavingsverzoek Laagveld, 2006AW0033" (hierna: het rapport Laagveld) aangezien uit dit rapport volgens het dagelijks bestuur volgt dat de onderhoudstoestand zowel overeenkomstig de Keur 2005 als overeenkomstig de Keur 1998 is en [appellanten] geen eigen deskundigenrapport hebben overgelegd op grond waarvan tot een ander oordeel over de onderhoudstoestand zou kunnen worden gekomen. Dit oordeel leidt in de onderhavige zaak tot de slotsom dat de staat van onderhoud van de betreffende watergangen in overeenstemming is met de eisen die [appellanten] daaraan in hun verzoek om handhaving hebben gesteld. Het hoger beroep van [appellanten] is dan ook ongegrond.
2.3. Na vernietiging van het besluit op bezwaar van 1 november 2006 heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 4 juni 2008 een nader besluit op bezwaar genomen. Dit betreft de weigering om tot handhaving over te gaan ten aanzien van de zonder ontheffing geplaatste duiker onder de Budelse baan. Dit besluit wordt gelet op de artikelen 6:18, eerste lid en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.3.1. Het dagelijks bestuur heeft in dit nieuwe besluit op bezwaar de bezwaren tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek inzake het zonder ontheffing plaatsen van de duiker ongegrond verklaard, omdat het voornemens is om de door Staatsbosbeheer op 25 maart 2008 aangevraagde ontheffing voor de plaatsing te verlenen. Naar het oordeel van het dagelijks bestuur is de ontheffing waterhuishoudkundig verantwoord en betreft het bovendien een duiker in een watergang die ingevolge ontheffing BA 03.505 zal worden gedempt.
2.3.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Keur 2005 is het verboden onder, in, op of over een oppervlaktewater kunstwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen. Ingevolge artikel 13, eerste lid, voor zover thans van belang, kan het bestuur ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9.
2.3.3. In opdracht van het dagelijks bestuur heeft een hydrologisch deskundige geïnventariseerd wat de feitelijke toestand van de wateren in het gebied is. Deze bevindingen zijn neergelegd in het genoemde rapport Laagveld. Volgens het rapport Laagveld hebben de sloten en greppels ten oosten van de Laagveldloop geen afwaterende functie meer. De desbetreffende duiker bevindt zich in een water ten oosten van de Laagveldloop. [appellanten] hebben tegenover dit rapport geen eigen deskundigenrapport gesteld op grond waarvan tot een ander oordeel zou kunnen worden gekomen over de toestand van de wateren in het gebied dat is aangeduid in het rapport Laagveld. Dat aan het rapport onjuiste feitelijke aannames ten grondslag zijn gelegd, is niet gebleken. Evenmin is anderszins gebleken van onjuistheid of onvolledigheid dan wel onzorgvuldige totstandkoming van het rapport Laagveld. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot verlening van deze ontheffing kan overgaan.
Onder deze omstandigheden bestaat concreet zicht op legalisatie van de geplaatste duiker. Het dagelijks bestuur heeft derhalve op goede gronden het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek inzake het plaatsen van de duiker, ongegrond verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 4 juni 2008, met kenmerk U-08-04288, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008