200800655/1.
Datum uitspraak: 24 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/6124 van de rechtbank Arnhem van 13 december 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Beuningen.
Bij besluit van 12 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beuningen (hierna: het college) geweigerd [appellant] vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een hekwerk op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 oktober 2006 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2008, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door A.G.M. Foppele, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het hekwerk op het perceel bestaat uit houten palen met een hoogte van 1,90 m met daartussen gaaswerk, waartegen klimop groeit.
2.2. Gelet op de constructie, de omvang en het plaatsgebonden karakter van het hekwerk is de rechtbank, anders dan [appellant] betoogt, met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college het hekwerk terecht heeft aangemerkt als een bouwwerk. Daarmee is sprake van bouwen in de zin van de Woningwet.
2.3. Niet in geschil is dat het hekwerk in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Beuningse Plas uitwerking "Het Ganzeneiland"" (hierna: het bestemmingsplan), omdat het de ingevolge artikel 5.2.2 van de planvoorschriften toegestane bebouwingshoogte van maximaal 1 m overschrijdt.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor het hekwerk vrijstelling te verlenen. De rechtbank heeft volgens hem miskend dat het college de bewoners van het Ganzeneiland te laat heeft geïnformeerd over de in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden. Voorts heeft de rechtbank volgens hem miskend dat alternatieve beplantingsmogelijkheden, zoals bijvoorbeeld een coniferenhaag met een hoogte van 3 m, evenzeer afbreuk doen aan het op handhaving van het ruimtelijk open karakter van het Ganzeneiland gerichte beleid van het college.
2.4.1. Het college heeft geweigerd vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen op grond van het oordeel dat het Ganzeneiland, waarop het perceel is gelegen, een strakke stedenbouwkundige opzet en mede daardoor een ruimtelijk open karakter heeft. Het plaatsen van bouwwerken in de tussen de woningen gelegen voortuinen doet volgens het college afbreuk aan deze opzet en dit karakter.
2.4.2. Het bestemmingsplan is op 22 april 2004, derhalve voordat [appellant] het perceel eind 2005 in eigendom heeft verkregen, in rechte onaantastbaar geworden. [appellant] had zich voorafgaand aan het oprichten van het hekwerk aan de hand van dat plan op de hoogte kunnen en behoren te stellen van de daarin opgenomen bouwmogelijkheden op het perceel. Dat het hekwerk inmiddels ongeveer drie jaren ter plaatse aanwezig is, is voor de vraag of vrijstelling kan worden verleend niet relevant. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de bouwmogelijkheden [appellant] eerst door middel van de brief van het college van 14 juni 2006 bekend konden zijn.
Dat door alternatieve beplantingsmogelijkheden zoals een coniferenhaag het open karakter van het Ganzeneiland mogelijk ook kan worden aangetast, heeft de rechtbank terecht niet gebracht tot het oordeel dat het college niet had mogen vasthouden aan het door hem gewenste ruimtelijk open karakter van het gebied. Daarbij is in aanmerking genomen dat het aanbrengen van beplanting, in tegenstelling tot het oprichten van het hekwerk, niet kan worden aangemerkt als bouwen in de zin van de Woningwet en daarvoor geen vrijstelling van het bestemmingsplan is vereist.
2.4.3. De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor het hekwerk vrijstelling te verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008