ECLI:NL:RVS:2008:BF2169

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800630/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor woningen in Maarssen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 8 januari 2008 het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maarssen ongegrond verklaarde. Het college had op 9 augustus 2007 vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee woningen met bergingen op een perceel in Maarssen. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 16 oktober 2007 het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 september 2008 behandeld. [appellant] betoogde dat de woning te dicht bij zijn perceel zou komen te staan en dat er meetfouten waren gemaakt bij de bepaling van de perceelsgrenzen. De Afdeling oordeelde dat de afstand van de woning tot de perceelsgrens, zelfs met inachtneming van de door [appellant] gestelde meetfouten, nog steeds voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan. Ook het betoog van [appellant] dat de woning te groot zou zijn, faalde. De Afdeling concludeerde dat de overschrijding van de inhoud van de woning en de bestemmingsvlakgrenzen door het college terecht was beoordeeld als stedenbouwkundig aanvaardbaar.

Daarnaast werd het betoog van [appellant] over vermindering van lichtinval en toename van schaduwvorming verworpen, omdat hij dit niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank had ook terecht overwogen dat het ontwerp van de woning acceptabel was, gezien het positieve welstandsadvies. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om vrijstelling te verlenen en de bouwvergunning te verlenen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200800630/1.
Datum uitspraak: 24 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2967 van de rechtbank Utrecht van 8 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maarssen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maarssen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee woningen met bergingen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft het college het daartegen door
[appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 november 2007 heeft het college het besluit van 16 oktober 2007 ingetrokken, het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 9 augustus 2007 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 8 januari 2008, verzonden op 11 januari 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 11 februari 2008 en 20 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.W.E. van der Schaik, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is als partij gehoord
[vergunninghouder].
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep is beperkt tot de woning die volgens het bouwplan is voorzien aan de zijde van het perceel, die aan het perceel van [appellant] grenst.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "Woondoeleinden (W)" en "Erven (E)".
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Woondoeleinden (W)" aangegeven gronden bestemd voor het wonen in woningen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd:
- woningen waartoe tevens de aanbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen worden gerekend;
- vrijstaande bijgebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, mag de inhoud van een woning niet meer bedragen dan 600 m3.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, mag vergroting van de woning tot de onder b genoemde inhoudsmaat geschieden door overschrijding van de bestemmingsvlakgrenzen, een en ander met dien verstande dat:
- de afstand van de woning tot de perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 1,5 m;
- de bestemmingsvlakgrenzen met ten hoogste 3,5 m mogen worden overschreden.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, zijn de op de kaart voor "Erven (E)" aangegeven gronden bestemd voor erf bij woningen of andere gebouwen op hetzelfde perceel.
Ingevolge het tweede lid mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd:
a. gedeelten van een woning;
b. vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het derde lid, onder a, mogen op de gronden met de bestemming "Erven (E)" gedeelten van woningen worden gebouwd met dien verstande dat:
- de inhoud van de woning niet meer dan 600 m3 mag bedragen;
- de overschrijding van de bestemmingsvlakgrenzen ten hoogste 3,5 m mag bedragen;
- de afstand van de woning tot de perceelsgrenzen niet minder dan 1,5 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de bepalingen van het plan voor afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%.
2.3. Bij het besluit op bezwaar van 13 november 2007 heeft het college voor de woning krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 vrijstelling verleend voor de overschrijding van de inhoudsmaat als bedoeld in artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, en voor de overschrijding aan de achterzijde van het bestemmingsvlak als bedoeld in artikel 17, derde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de ter uitvoering van de bevoegdheid om met toepassing van artikel 19 van de WRO vrijstelling te verlenen vastgestelde beleidsregels, welke zijn vervat in de nota "Vrijstellingenbeleid artikel 19 WRO gemeente Maarssen 2 oktober 2006" (hierna: de beleidsregels).
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de woning te dicht bij zijn woning komt te staan. Volgens hem zijn bij de bepaling van de grens tussen het perceel en dat van hem meetfouten gemaakt.
2.4.1. Dit betoog faalt. Op de bij de bouwvergunning behorende bouwtekening bedraagt de afstand van de woning tot de perceelsgrens 2,7 m. Niet in geschil is dat een verschil van 30 cm bestaat tussen de door het college bij de beoordeling van het bouwplan gehanteerde kadastrale perceelsgrens en de door [appellant] gestelde feitelijke perceelsgrens. Nu ook met inachtneming van dit verschil nog steeds sprake is van een afstand van de woning tot de gestelde feitelijke perceelsgrens die groter is dan de in het bestemmingsplan voorgeschreven minimale afstand van 1,5 m, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien het besluit op bezwaar te vernietigen.
Aangezien het bouwplan wat de afstand tot de perceelsgrens betreft niet in strijd is met het bestemmingsplan, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat realisering van de woning zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant].
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de woning te groot is.
2.5.1. Dit betoog faalt eveneens. De in het bouwplan voorziene inhoud van de woning bedraagt 647 m3 en overschrijdt daarmee de maximaal toegestane inhoud van 600 m3 als bedoeld in artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften. Voorts overschrijdt het bouwplan het bestemmingsvlak aan de achterzijde met 0,4 m meer dan de maximaal toegestane overschrijding van 3,5 m als bedoeld in artikel 17, derde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding aan de achterzijde van het bestemmingsvlak stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is, omdat de woning zich als gevolg van die overschrijding in de rooilijn van de naastgelegen woningen voegt en het doorzicht op het achtergelegen landschap niet of nauwelijks wordt aangetast ten opzichte van hetgeen krachtens het bestemmingsplan mogelijk is. Wat de overschrijding van de inhoud van de woning betreft, is van belang dat de planwetgever met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, heeft voorzien in de mogelijkheid om met vrijstelling de inhoud te vergroten tot maximaal 690 m3. Nu het bestemmingsplan geen vrijstellingsmogelijkheid bevat voor de overschrijding van bestemmingsvlakken, heeft het college de overschrijding van de inhoud meegenomen bij de verlening van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO. Dit is niet onjuist. Voorts is de verlening van de vrijstelling niet met de beleidsregels in strijd.
2.6. [appellant] heeft ook in hoger beroep de door hem gestelde vermindering van lichtinval en toename van schaduwvorming op zijn perceel niet aannemelijk gemaakt, zodat, anders dan [appellant] betoogt, geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat realisering van de woning vermindering van lichtinval dan wel toename van voor hem nadelige schaduwvorming met zich brengt.
2.7. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het ontwerp van de woning niet acceptabel is, omdat het te veel op zijn eigen woning lijkt.
Voor het bouwplan is, naar niet is weersproken, door Welstand en Monumenten Midden Nederland een positief welstandsadvies uitgebracht. [appellant] heeft geen tegenadvies van een deskundige overgelegd ter bestrijding van dat welstandsadvies. Tegenover het oordeel van de welstandscommissie heeft hij uitsluitend zijn eigen opvatting over de welstand geplaatst. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat die opvatting niet kan leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar.
2.8. [appellant] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat realisering van de woning zal leiden tot onaanvaardbare parkeer- en geluidsoverlast, zodat de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit op bezwaar op deze punten voor vernietiging in aanmerking komt. Dit geldt ook voor de door hem gestelde psychische schade als gevolg van realisering van de woning.
2.9. Wat de door [appellant] gestelde waardevermindering van zijn woning betreft, heeft de rechtbank met juistheid overwogen, dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant], indien hij meent schade te lijden als gevolg van de planologische ontwikkeling, op grond van artikel 49 van de WRO in een afzonderlijke procedure om planschadevergoeding kan vragen. Daarover kan in deze procedure geen uitspraak worden gedaan.
2.10. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te verlenen en terecht bouwvergunning heeft verleend.
2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008
270-530.