200800061/1.
Datum uitspraak: 24 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3706 van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren (hierna: het college) geweigerd om door middel van het verlenen van vrijstelling de woonark van [appellante] een vaste ligplaats te geven ten behoeve van permanent toezicht op het jachthavenbedrijf [appellante], gelegen aan [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 12 juni 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2007, verzonden op 23 november 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 juni 2006 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2008.
2.1. In haar aanvraag van 22 mei 2002 heeft [appellante] te kennen gegeven dat het project voorziet in een vaste ligplaats voor een woonboot op de gronden in het bestemmingsplan met de nadere aanduiding "Rs(b)". Deze boot zal worden bewoond door een havenmeester met een toezichthoudende en bewakingstaak.
2.2. Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank het project terecht in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Eerste Herziening Bestemmingsplan Plassengebied" (hierna: het bestemmingsplan) heeft geacht.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan rust op de gronden waarop [appellante] het project wenst te verwezenlijken de bestemming "Jachthavenbedrijf -Rs(b)-".
Ingevolge artikel 1.2, aanhef en onder 35, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) wordt in het plan verstaan onder jachthavenbedrijf: een bedrijf, dat is gericht op het te koop en/of te huur aanbieden van vaartuigen en/of het exploiteren van ligplaatsen voor woonboten en pleziervaartuigen.
Ingevolge artikel 12.1 van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Jachthavenbedrijf -Rs(b)- " aangewezen gronden bestemd voor de volgende doeleinden:
- de bedrijfsvoering van een jachthaven, met als nevenactiviteit de bedrijfsvoering van een watersportbedrijf;
- jachthavenbedrijf, met uitzondering van een hotel;
- het bedrijfsmatig exploiteren van ligplaatsen voor woonboten, uitgezonderd
de gronden met de nadere aanduiding "Rs(bn)-";
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik dat zij van de woonboot wil maken zich niet verdraagt met de planvoorschriften. Daartoe voert zij aan dat het bewonen van de woonboot in overeenstemming is met het bestemmingsplan, aangezien de woonboot behoort tot het ter plaatse gevestigde bedrijf.
2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat van het bedrijfsmatig exploiteren van een ligplaats voor een woonboot geen sprake is, aangezien niet wordt beoogd de ligplaats te exploiteren maar om een permanente verblijfplaats te creëren ten behoeve van een toezichthouder. Aldus wordt geen commercieel voordeel beoogd. Dat de woonboot behoort tot het ter plaatse gevestigde jachthavenbedrijf, maakt dit niet anders. De ligplaats vormt geen bron van inkomsten voor het bedrijf. De rechtbank heeft het project derhalve terecht in strijd met het bestemmingsplan geacht.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008