ECLI:NL:RVS:2008:BF2143

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806491/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving van bouwvoorschriften door het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam op 10 april 2007 een besluit genomen waarbij Hornbach Holding BV werd gelast om het gebruik van het buitenterrein als verkoopruimte voor tuincentrumartikelen en bouwmaterialen te staken. Dit besluit werd opgelegd onder dwangsom en was gericht op het verwijderen van bouwwerken op het perceel aan de Edisonweg te Alblasserdam. Hornbach Holding BV en Hornbach Bouwmarkt Nederland BV, beide gevestigd te Nieuwegein, hebben tegen dit besluit hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek behandeld op 11 september 2008.

De voorzitter oordeelde dat er geen concreet uitzicht op legalisatie van de illegale bouwwerken en het gebruik op het perceel bestond. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat er geen bouwvergunning was verleend voor de bouwwerken en dat het gebruik in strijd was met de eerder verleende vergunning. Hornbach betoogde dat er uitzicht op legalisatie was, maar de voorzitter volgde dit betoog niet. De betrokken belangen werden afgewogen, waarbij werd vastgesteld dat Hornbach willens en wetens een groter verkoopvloeroppervlak in gebruik had genomen dan vergund.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 september 2008.

Uitspraak

200806491/2.
Datum uitspraak: 18 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hornbach Holding BV" en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hornbach Bouwmarkt Nederland BV", beide gevestigd te Nieuwegein,
verzoekers,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/9 van de rechtbank Dordrecht van 15 augustus 2008 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hornbach Holding BV" en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hornbach Bouwmarkt Nederland BV"
en
het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam (hierna: het college) Hornbach Holding BV onder oplegging van een dwangsom gelast op het perceel aan de Edisonweg te Alblasserdam (hierna: het perceel) het gebruik van het buitenterrein aangeduid als siertuin en representatieve ruimte als verkoopruimte voor tuincentrumartikelen en bouwmaterialen geheel te staken, alle aanwezige bouwwerken van het buitenterrein aangeduid als siertuin en representatieve ruimte te verwijderen en het verkoopvloeroppervlak in de Groene Golf terug te brengen tot 1025 m².
Bij besluit van 23 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam (hierna: het college) Hornbach Bouwmarkt Nederland BV onder oplegging van een dwangsom hetzelfde gelast als in het besluit van 10 april 2007.
Bij besluit van 20 december 2007 heeft het college de door Hornbach Holding BV en Hornbach Bouwmarkt Nederland BV (hierna in enkelvoud: Hornbach) tegen de besluiten van 10 en 23 april 2007 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door Hornbach daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft Hornbach bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2008, heeft Hornbach de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 september 2008, waar Hornbach, vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Heutink, advocaat te Amsterdam, en [vastgoedmanager], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, en A.C.B. Spiering, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting Praxis doe-het-zelf Center BV en de daarvan deeluitmakende ondernemingen en Praxis Vastgoed BV, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Fransen, advocaat te Amsterdam, en [vastgoedcoördinator], als belanghebbende, en [partij 1] en [partij 2], vertegenwoordigd door J. Mol, als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Niet in geschil is dat voor de bouwwerken waarop de besluiten van 10 en 23 april 2007 zien, geen bouwvergunning is verleend en dat het gebruik waarop deze besluiten zien, in afwijking is van de bouwvergunning en de vrijstelling die het college bij besluit van 19 mei 2005 aan Hornbach Holding BV heeft verleend voor het oprichten van een bouwmarkt annex tuincentrum met een verkoopvloeroppervlakte van 10.000 m² op het perceel, zodat de voorschriften worden overtreden en het college de bevoegdheid had om handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Hornbach betoogt dat aanleiding bestaat voor schorsing van de besluiten van 10 en 23 april 2007, omdat concreet uitzicht bestaat op legalisatie van de illegale bouwwerken en van het illegale gebruik op het perceel. Hornbach wijst er in dit verband op dat het college bij besluit van 16 oktober 2007 heeft geweigerd aan Hornbach Holding BV vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het gebruik en de bouwwerken waarop de lasten van 10 en 23 april 2007 zien, maar dat de rechtbank bij uitspraak van 15 augustus 2008 in zaak nr. 08/37 dat besluit heeft vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3.1. De voorzitter volgt dit betoog niet. Ten tijde van de primaire besluiten was slechts een aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning ingediend voor het illegale gebruik en de illegale bouwwerken op het perceel. Ten tijde van het besluit op bezwaar had het college deze aanvraag geweigerd. Derhalve bestond, de rechtspraak van de Afdeling daaromtrent in aanmerking genomen, ten tijde van de primaire besluiten noch ten tijde van het besluit op bezwaar concreet uitzicht op legalisatie.
Als al in het kader van de belangenafweging op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht mee mag wegen of er thans na de uitspraak van de rechtbank van 15 augustus 2008 strekkende tot vernietiging in zaak nr. 08/37 wel uitzicht is op legalisatie, leidt dat niet tot een ander oordeel. Het college heeft immers ter zitting verklaard bij het ingevolge de uitspraak van de rechtbank nieuw te nemen besluit vanwege stedenbouwkundige motieven niet bereid te zijn tot legalisatie, waarmee voldoende vaststaat, dat er ook nu geen concreet zicht op legalisatie is.
2.4. Voorts speelt bij de afweging van de betrokken belangen een rol dat Hornbach willens en wetens, in afwijking van de vergunning van 19 mei 2005, een verkoopvloeroppervlakte van 14.000 m² in gebruik heeft genomen en gehouden, terwijl Hornbach juist expliciet 10.000 m² is vergund.
2.5. Tenslotte is in het betoog van Hornbach dat de hoogte van de dwangsommen niet-proportioneel is, omdat zowel Hornbach Holding BV als Hornbach Bouwmarkt Nederland BV zijn aangeschreven met als gevolg dat in feite de hoogte van de dwangsom is verdubbeld, geen grond te vinden om op voorhand aan te nemen dat de overwegingen van de rechtbank dienaangaande onjuist zijn.
2.6. Gelet op het vorengaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2008
488.