200800348/1.
Datum uitspraak: 24 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 05/4665 en 05/4666 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 december 2007 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Grave.
Bij besluit van 10 mei 2005 heeft de raad van de gemeente Grave (hierna: de gemeenteraad) opnieuw besloten op de door [appellanten] tegen het besluit van 22 april 2003 tot afwijzing van hun verzoeken om vergoeding van planschade gemaakte bezwaren en deze bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2007, verzonden op 4 december 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen (lees: het beroep) gegrond verklaard, de besluiten (lees: het besluit) van 10 mei 2005 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten (lees: het vernietigde besluit) geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2008, waar [appellant A], bijgestaan door, en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. J.J.A.M. Prick, werkzaam bij Rentmeesterskantoor Estate Management Company B.V. te Escharen, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. D.M.E.F.L. van Hoof-Pijnenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de raad van de gemeente, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellanten], eigenaar en bewoner van de percelen [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2] te [plaats] (hierna: de percelen), hebben verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Het Arsenaal".
Ingevolge dit bestemmingsplan zijn de gronden ten oosten van de percelen bestemd tot "Groenvoorziening". Op de gronden hierachter rust de bestemming "Parkeervoorziening". De verder oostelijk gelegen gronden zijn overwegend bestemd tot "Detailhandel" en deels tot "Horeca". De gronden ten zuiden van de percelen hebben de bestemming "Achtertuin". Voorts rust op de gronden ten zuidoosten van het perceel [locatie 1] de bestemming "Tuin en erf".
Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Komplan Grave" hadden de gronden achter en ten oosten van de percelen de bestemming "Openbare en bijzondere gebouwen V met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO". Deze gronden waren bestemd voor gebouwen, geen woningen zijnde, ten dienste van religieuze, sociale en culturele doeleinden met de daarbij behorende bouwwerken, erven en tuinen. Op de gronden ten zuiden van de percelen rustten de bestemmingen "Wonen in klasse C1" en "Achtertuin".
2.4. Bij besluit van 16 december 2003 heeft de gemeenteraad de door [appellanten] tegen het besluit van 22 april 2003 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2004 in zaak nr. 04/478 heeft de rechtbank het beroep van [appellanten] gegrond verklaard, de besluiten (lees: het besluit) van 16 december 2003 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd en bepaald dat de gemeenteraad nieuwe besluiten (lees: een nieuw besluit) op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Hierbij heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen dat niet is gebleken of door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) de algemene vrijstellingsmogelijkheid die het nieuwe bestemmingsplan biedt ter zake van het oprichten van gebouwtjes met een inhoud van 50 m3 is meegenomen in de planvergelijking. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 mei 2005 heeft de gemeenteraad de door [appellanten] gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Hierbij heeft de gemeenteraad zich in navolging van het nadere advies van de SAOZ van 23 december 2004 op het standpunt gesteld dat de ingevolge artikel 13, aanhef en onder C, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Het Arsenaal" toegestane openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes met een inhoud van maximaal 50 m3 (hierna: de nutsgebouwtjes) verhoudingsgewijs beperkte nadelige gevolgen hebben in die zin dat daardoor het zicht vanaf naburige percelen op een potentieel nadelige manier kan worden beperkt. Dit nadeel dient volgens de gemeenteraad bezien te worden tegen de nadelen van de voorheen reeds toegelaten bouw- en gebruiksmogelijkheden van de desbetreffende gronden, te weten bebouwing met een hoogte van 2,25 m die zich langs de gehele achterzijde van het te verharden terrein, tot op de perceelsgrens van [appellanten], kon uitstrekken. Voorts was het onder het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk om tot nagenoeg tegen de percelen van [appellanten] te parkeren, terwijl dit thans pas mogelijk is op de ongeveer 11 m verder gelegen gronden. Per saldo is dan ook geen sprake van een planologische verslechtering, aldus de gemeenteraad.
Bij de aangevallen uitspraak van 3 december 2007 heeft de rechtbank de besluiten (lees: het besluit) van 10 mei 2005 vernietigd, omdat zij de verschillende door de SAOZ uitgebrachte adviezen niet consistent achtte. De rechtbank heeft verder gelet op de conclusies van de deskundigenberichten van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) aanleiding gezien de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten (lees: het vernietigde besluit) in stand te laten. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat door de StAB rekening is gehouden met hetgeen zij in haar uitspraak van 9 december 2004 heeft overwogen.
2.5. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
[appellanten] betogen dat de deskundigenberichten van de StAB niet aan dit oordeel ten grondslag kunnen worden gelegd. Zij voeren aan dat -samengevat weergegeven - in de deskundigenberichten van de StAB geen rekening is gehouden met het feit dat de nutsgebouwtjes mogelijk meer hinder met zich kunnen brengen dan de onder het voorheen geldende planologische regime toegestane parkeermogelijkheden. Voorts zijn in die deskundigenberichten de ruimere bebouwingsmogelijkheden op de gronden met de bestemming "Achtertuin" onvoldoende meegewogen. Volgens [appellanten] is de conclusie in de deskundigenberichten van de StAB dat het planologisch voordeel dat is ontstaan doordat de afstand tussen de percelen en de parkeerplaats onder het nieuwe planologische regime minimaal 11 m bedraagt, dermate groot is dat de geconstateerde planologische verslechteringen worden gecompenseerd, niet voldoende onderbouwd. Bovendien heeft de rechtbank volgens [appellanten] ten onrechte overwogen dat zij deze conclusie niet gemotiveerd hebben bestreden door het overleggen van een deskundigenadvies. In dit verband wijzen zij op het eerder overgelegde deskundigenrapport van mr. drs. ing. A.P.G. Hendrix (hierna: Hendrix) van 16 oktober 2002 en voorts op het in hoger beroep overgelegde deskundigenrapport van Van den Abeelen Taxaties & Adviezen (hierna: Van den Abeelen) van 25 januari 2008.
2.5.1. In de deskundigenberichten van de StAB van 17 april 2007 staat vermeld dat het bestemmingsplan "Het Arsenaal" in ieder geval de bouw van een groot aantal gebouwtjes niet uitsluit en hierdoor het zicht van [appellanten] kan worden beperkt. Als gevolg hiervan is volgens de deskundigenberichten de planologische situatie op de gronden waarop thans de bestemming "Groenvoorziening" rust, verslechterd. Anders dan [appellanten] menen, bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de in de deskundigenberichten genoemde omstandigheid dat het wellicht uit praktisch oogpunt niet aannemelijk is dat ter plaatse een onbeperkt aantal gebouwtjes zal worden gerealiseerd, bij de in deze deskundigenberichten gemaakte planvergelijking is betrokken, nu in de deskundigenberichten in zoverre tot een planologische verslechtering wordt geconcludeerd. Derhalve is niet gebleken dat de deskundigenberichten op dit punt niet objectief of niet deugdelijk gemotiveerd zouden zijn.
In hetgeen [appellanten] - onder verwijzing naar het in hun opdracht opgestelde deskundigenrapport van Van den Abeelen - hebben aangevoerd ten aanzien van de hinder ten gevolge van de nutsgebouwtjes, kan geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de deskundigenberichten van de StAB waarin is vermeld dat de planologische situatie op de gronden met de bestemming "Groenvoorziening" waarop thans de nutsgebouwtjes kunnen worden gerealiseerd, voor [appellanten] in bepaalde opzichten is verbeterd. Op die gronden kon onder het voorheen geldende planologische regime immers tot aan de perceelsgrens worden geparkeerd, terwijl parkeren thans pas is toegestaan op de 11 m verder gelegen gronden met de bestemming "Parkeervoorziening". Voorts zijn op de gronden met de bestemming "Tuin en erf" waarop voorheen eveneens tot aan de perceelsgrens kon worden geparkeerd, de parkeermogelijkheden vervallen. Volgens de deskundigenberichten zullen [appellanten] hierdoor minder last hebben van een aantasting van het uitzicht, geluidhinder, hinder als gevolg van uitlaatgassen en lichthinder veroorzaakt door in de woning schijnende koplampen van parkerende en wegrijdende auto's en compenseren die voordelen in voldoende mate de nadelen van de nutsgebouwtjes. Dat dit anders zou zijn is door [appellanten] met het rapport van Van den Abeelen niet aannemelijk gemaakt.
2.5.2. Met betrekking tot de gronden met de bestemming "Achtertuin" is in het deskundigenbericht van de StAB ten aanzien van [appellant B] gesteld dat hij als gevolg van de ingevolge het bestemmingsplan "Het Arsenaal" daar toegestane ruimere bebouwingsmogelijkheden, niet in een planologisch nadeliger situatie is geraakt, omdat de afstand tussen het perceel van [appellant B] en die gronden 16 m bedraagt en daartussen twee woonpercelen zijn gelegen. Niet aannemelijk is geworden dat in dit deskundigenbericht bij de planvergelijking onvoldoende gewicht is toegekend aan het feit dat ten gevolge van het bestemmingsplan "Het Arsenaal" de toegestane bouwhoogte van aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen op de gronden met de bestemming "Achtertuin" 2,20 m hoger is dan in het voorheen geldende bestemmingsplan. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft kunnen uitgaan van dit deskundigenbericht.
De rechtbank heeft ten aanzien van [appellant B] ook terecht geoordeeld dat niet is gebleken, bijvoorbeeld door het overleggen van een overtuigende contra-expertise, dat op dit punt aan het deskundigenbericht van de StAB wat betreft inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken kleven dat dit de daarin vervatte conclusies niet kan dragen. In dit verband is nog van belang dat in het deskundigenrapport van Hendrix wordt uitgegaan van een onjuiste planvergelijking, nu daarin wat betreft het voorheen geldende planologische regime ten onrechte voor de gronden achter de percelen van [appellanten] is uitgegaan van de bestemming "Openbaar Groen". Het in hoger beroep ingebrachte deskundigenrapport van Van den Abeelen kan evenmin tot het oordeel leiden dat het deskundigenbericht van de StAB ten aanzien van [appellant B] naar zijn inhoud of wijze van totstandkoming gebrekkig is, reeds omdat daarin niet nader is gemotiveerd waarom de hiervoor genoemde conclusie in dat deskundigenbericht onjuist is.
2.5.3. In het deskundigenbericht van de StAB ten aanzien van [appellant A] is gesteld dat hij, anders dan [appellant B], als gevolg van de ruimere bebouwingsmogelijkheden op de gronden met de bestemming "Achtertuin" in een planologisch nadeliger situatie geraakt, nu deze gronden direct aan de zuidzijde van zijn perceel grenzen. Dit planologisch nadeel wordt volgens het deskundigenbericht echter gecompenseerd door planologische verbeteringen elders in de omgeving. Hoewel [appellant A], evenals [appellant B], als gevolg van het vervallen van de parkeermogelijkheden op de gronden grenzend aan de oostzijde van zijn perceel minder hinder zal ondervinden van parkerende, aan- en wegrijdende auto's, is in het deskundigenbericht van de StAB ten aanzien van [appellant A] onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat dit planologisch voordeel dermate groot is dat daarmee niet alleen de planologische verslechtering wat betreft de gronden met de bestemming "Groenvoorziening", maar tevens die wat betreft de gronden met de bestemming "Achtertuin" wordt gecompenseerd. De door de StAB in dit verband gehanteerde terminologie, te weten dat dit standpunt "verdedigbaar" is, geeft onvoldoende inzicht in de gedachtegang van de StAB. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
De rechtbank heeft derhalve ten onrechte in het deskundigenbericht van de StAB ten aanzien van [appellant A] aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 10 mei 2005 in stand te laten.
2.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep voor zover ingesteld door [appellant B] ongegrond en het hoger beroep voor zover ingesteld door [appellant A] gegrond is. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden vernietigd, voor zover daarbij wat betreft [appellant A] de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 10 mei 2005 in stand zijn gelaten en voor het overige te worden bevestigd. De gemeenteraad dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in 2.5.3. is overwogen.
2.7. De gemeenteraad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep voor zover ingesteld door [appellant A] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 december 2007 in zaak nrs. 05/4665 en 05/4666, voor zover daarbij wat betreft [appellant A] de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 10 mei 2005 in stand zijn gelaten;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de gemeenteraad tot vergoeding van bij [appellant A] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 681,98 (zegge: zeshonderdeenentachtig euro en achtennegentig eurocent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Grave aan [appellant A] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Grave aan [appellant A] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008