ECLI:NL:RVS:2008:BF2135

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800185/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhavend optreden bij bouwafwijkingen afvalwaterzuiveringsinstallatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland werd verweten handhavend op te treden tegen de bouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie in de Harnaschpolder te Schipluiden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college terecht geen handhavend optreden had ingesteld, omdat de bouw in overeenstemming was met de verleende bouwvergunning van 30 september 2003. Appellanten stelden dat het college wijzigingen in het bouwplan niet had voorgelegd aan de bevoegde bestuursorganen, zoals vereist onder de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 augustus 2008 behandeld, waarbij appellanten vertegenwoordigd waren door ir. M. Beterams en het college door T.W.P. van den Berg. Delfluent B.V. was ook als partij aanwezig, vertegenwoordigd door mr. W.G.B. van de Ven. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de wijzigingen van ondergeschikte aard waren en dat de bouwvergunning in rechte onaantastbaar was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200800185/1.
Datum uitspraak: 24 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1582 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 november 2007 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 12 september 2006 en 24 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen het - beweerdelijk - in afwijking van de bouwvergunning van 30 september 2003 bouwen van de afvalwaterzuiveringsinstallatie in de Harnaschpolder te Schipluiden.
Bij besluit van 31 januari 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2007, verzonden op 27 november 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Delfluent B.V. (hierna: Delfluent), gevestigd te Amsterdam, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door ir. M. Beterams, en het college, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is Delfluent, vertegenwoordigd door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te Gemonde, vergezeld door E. Bach, A. Loef en R. Butt, daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college, alvorens in te stemmen met de in het bouwplan aangebrachte wijzigingen, deze ten onrechte niet eerst ter goedkeuring aan de bevoegde bestuursorganen op grond van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren heeft voorgelegd.
2.1.1. Noch uit de wet- en regelgeving, aan de hand waarvan een bouwaanvraag ingevolge de Woningwet wordt beoordeeld, noch uit de voorwaarden, verbonden aan de bouwvergunning van 30 september 2003, volgt dat het college, alvorens in te stemmen met wijzigingen in het bouwplan, deze aan het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland of aan het waterschap ter toetsing dient voor te leggen. De klacht dat de bouwtechnische wijzigingen in het bouwplan geuroverlast tot gevolg hebben, kan voorts bij de bouwvergunning en de toetsing daarvan geen rol spelen. Voor deze klacht is een procedure in het kader van de milieuvergunning de aangewezen weg. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het gerealiseerde bouwplan niet overeenkomt met hetgeen is vergund. Zij noemen in dit kader met name de uitvoering van de afzuigkanalen en de afdekkingen van de voor- en nabezinktanks.
Ter zitting hebben [appellanten] te kennen gegeven het hoger beroep met betrekking tot de afdekking van de voorbezinktanks niet langer te handhaven.
2.2.1. De beroepsgrond met betrekking tot de afdekkingen van de nabezinktanks is eerst ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht. De rechtbank heeft geen oordeel kunnen geven over deze beroepsgrond. In hoger beroep staat de beoordeling van de aangevallen uitspraak centraal. Niet valt in te zien dat [appellanten] hun beroepsgrond met betrekking tot de nabezinktanks niet reeds bij de rechtbank naar voren hadden kunnen brengen. Gelet hierop dient het betoog, voor zover betrekking hebbend op de nabezinktanks, buiten beschouwing te blijven.
2.2.2. Vaststaat dat aan Delfluent op 30 september 2003 een bouwvergunning is verleend, welke thans in rechte onaantastbaar is. De systematiek van deze bouwvergunning en de daaraan verbonden voorwaarden, waaruit onder meer volgt dat de bouwtechnische details van het bouwplan voorafgaande aan het starten van de bouw ter goedkeuring aan het college dienen te worden voorgelegd, kunnen in de onderhavige procedure als zodanig niet meer ter discussie staan. Niet in geschil is dat het bouwplan op onderdelen gewijzigd is uitgevoerd. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat, voor zover sprake is van wijzigingen, deze van ondergeschikte aard zijn en dat deze in overeenstemming met de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarden, waaronder voorafgaande toestemming door het college, tot stand zijn gekomen. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008
392.