ECLI:NL:RVS:2008:BF2134

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800070/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en risicoaanvaarding bij bestemmingsplanwijziging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het verzoek om vergoeding van planschade door de gemeenteraad van Gulpen-Wittem had afgewezen. De gemeenteraad had op 29 juni 2006 het verzoek van [appellant] om planschadevergoeding afgewezen, en dit besluit werd in bezwaar door de gemeenteraad gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond. Het hoger beroep werd ingesteld op 3 januari 2008, en de gronden werden aangevuld op 1 februari 2008. De zaak werd behandeld op 19 augustus 2008.

De kern van het geschil betreft de vraag of de schade die [appellant] heeft geleden door de wijziging van het bestemmingsplan 'Schweiberg', dat de bouwmogelijkheden op zijn percelen heeft vervallen, voor zijn rekening dient te blijven. De gemeenteraad had het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) gevolgd, dat stelde dat [appellant] het risico van de planologische wijziging had aanvaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat [appellant] bij de aankoop van de percelen rekening had moeten houden met de kans op een nadelige wijziging van de planologische situatie, gezien de eerdere beleidsvoornemens die openbaar waren gemaakt.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gemeenteraad terecht had gesteld dat de schade voor rekening van [appellant] diende te blijven. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 september 2008.

Uitspraak

200800070/1.
Datum uitspraak: 24 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/594 van de rechtbank Maastricht van 26 november 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Gulpen-Wittem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2006 heeft de raad van de gemeente Gulpen-Wittem (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2007 heeft de gemeenteraad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2008.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Deben-Lahaye, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de raad van de gemeente, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellant] is in 1983 door vererving voor een vierde deel eigenaar geworden van de percelen gelegen in het gebied Schweiberg, kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nrs. […], […], […] en […] (hierna: de percelen). In 1989 heeft hij de eigendom van het resterende drievierde deel onder bijzondere titel verkregen. [appellant] heeft de gemeenteraad om vergoeding van planschade verzocht, omdat ten gevolge van het bestemmingsplan "Schweiberg" de voorheen bestaande bouwmogelijkheden op de percelen met nrs. […] en […] zijn vervallen.
Ingevolge het bestemmingsplan "Schweiberg" rust op de percelen de bestemming "Tuin".
Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen in hoofdzaak" (hierna: het "Uitbreidingsplan") hadden de percelen de bestemming "Agrarische doeleinden 3". Deze gronden omvatten de terreinen in en nabij agrarische woonkernen, waarop niet-agrarische woningen, alsmede boerderijen met daarbij al of niet vrijstaande bedrijfsruimten mochten worden opgericht, met dien verstande dat, voor zover thans van belang, de breedte van het perceel, waarop de woning en/of agrarische bedrijfsruimten word(t)(en) opgericht, tenminste 12 m moet bedragen en niet meer dan twee woningen aan elkaar mogen worden gebouwd.
2.3. De gemeenteraad heeft het verzoek van [appellant] ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). In het advies van de SAOZ van september 2004 wordt gesteld dat [appellant] ten gevolge van het bestemmingsplan "Schweiberg" wat betreft de percelen met nrs. [..] en […] in een planologisch nadeliger positie is geraakt, waaruit ingevolge artikel 49 van de WRO voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. Volgens het advies dient het planschadeverzoek van [appellant] echter te worden afgewezen, omdat hij heeft nagelaten het initiatief te nemen om de bestaande bouwmogelijkheden te benutten onderscheidenlijk de eigendom heeft verworven, terwijl provinciaal en gemeentelijk beleid al jarenlang erop gericht zijn nieuwbouw in de buitengebieden tegen te gaan. [appellant] heeft volgens het advies dan ook het risico van een voor hem nadelige planologische wijziging op zich genomen.
De gemeenteraad heeft het advies van de SAOZ ten grondslag gelegd aan zijn in bezwaar gehandhaafde besluit tot afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding.
2.4. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of de schade die [appellant] ten gevolge van het bestemmingsplan "Schweiberg" heeft geleden, voor zijn rekening dient te blijven.
2.5. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de gemeenteraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de planschade niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat hij het risico heeft aanvaard dat de bouwmogelijkheden op de percelen met nrs. 10840 en 10841 zouden komen te vervallen.
Hiertoe betoogt hij dat er geen concrete aanwijzingen bestonden waaruit hij het vervallen van de bouwmogelijkheden als gevolg van een planologische wijziging had moeten afleiden. Volgens [appellant] waren de bouwmogelijkheden vervallen als gevolg van de - nadien ingetrokken - aanwijzing van het gebied Schweiberg als beschermd dorpsgezicht.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat hem niet kan worden verweten dat hij geen concrete pogingen heeft ondernomen om van de bouwmogelijkheden gebruik te maken, nu hij door een ambtenaar bij de gemeente op het verkeerde been is gezet. Deze heeft aan hem ten onrechte medegedeeld dat er vanwege de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht niet op de percelen mocht worden gebouwd, aldus [appellant].
2.5.1. Ten aanzien van de eigendomsverkrijging onder bijzondere titel van drievierde deel van de percelen geldt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 28 maart 2007 in de zaak met nrs. 200605524/1, 200605530/1, 200605533/1, 200605534/1, 200605537/1, 200605538/1, 200605544/1 en 200605549/1; www.raadvanstate.nl, als maatstaf bij beantwoording van de vraag of sprake is van aanvaarding bij die verkrijging van het risico dat de bouwmogelijkheden op de percelen in de toekomst zouden kunnen vervallen of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Niet vereist is dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.
Bij besluit van 27 september 1988, in werking getreden op 6 oktober 1988, heeft de raad van de gemeente Wittem voor het gebied Schweiberg een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO genomen. Blijkens het daarbij horende voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Wittem van 15 september 1988 heeft het voorbereidingsbesluit ten doel tegen te gaan dat "open plekken" langs de Schweibergerweg worden bebouwd, omdat dit als een ongewenste ontwikkeling wordt beschouwd. Met de bekendmaking van het voorbereidingsbesluit van 27 september 1988 is dan ook een concreet beleidsvoornemen ter openbare kennis gebracht op grond waarvan [appellant] het vervallen van de bouwmogelijkheden had kunnen voorzien. Ten tijde van de aankoop van het resterende drievierde deel van de percelen in 1989 diende [appellant] derhalve rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in voor hem ongunstige zin zou veranderen.
Wat betreft de eigendomsverkrijging onder bijzondere titel van dit deel van de percelen heeft de gemeenteraad zich, in navolging van het advies van de SAOZ van september 2004, dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] het risico dat de bouwmogelijkheden op de percelen met nrs. […] en […] zouden komen te vervallen, heeft aanvaard.
2.5.2. Ten aanzien van de eigendomsverkrijging onder algemene titel door vererving van een vierde deel van de percelen wordt overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van aanvaarding door [appellant] van het risico dat de bouwmogelijkheden op de percelen zouden kunnen vervallen, van belang is of de voortekenen van de voor [appellant] nadelige planwijziging reeds enige tijd zichtbaar waren. Om in dit verband risicoaanvaarding te mogen aannemen is het, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 mei 2000 in de zaak met nr. 199902237/1 (BR 2001, 228), voldoende dat er, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel zou gaan veranderen, in een voor [appellant] negatieve zin. Ook hierbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt.
Provinciale staten van Limburg hebben op 19 februari 1987 het Streekplan Zuid-Limburg (hierna: het streekplan) vastgesteld. In het streekplan is opgenomen dat het landelijk gebied zoveel mogelijk zijn weinig bebouwd karakter met vele cultuurhistorische waarden en zijn gedifferentieerde en gevarieerde natuurlijke en landschappelijk aantrekkelijke kenmerken moet behouden. Voorts staat hierin vermeld dat bebouwingsstructuren van geringe omvang of niet aaneengesloten en zonder een minimaal verzorgingspakket niet als kern worden aangemerkt en dat bebouwingsontwikkeling aldaar in principe niet mogelijk is. Ter zitting is bevestigd dat het gebied Schweiberg op de streekplankaart niet als kern is aangemerkt. De gemeenteraad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het provinciale ruimtelijk beleid voldoende duidelijk erop is gericht om nieuwbouw in de buitengebieden tegen te gaan.
Vanaf de vaststelling van het streekplan in februari 1987 waren de voortekenen van de nadelige planologische wijziging, zijnde het vervallen van de bouwmogelijkheden op de aan [appellant] voor een vierde deel in eigendom toebehorende percelen, dan ook reeds zichtbaar en diende [appellant] rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in voor hem ongunstige zin zou veranderen. Aangezien ten tijde van de inwerkingtreding van het streekplan de aanwijzing van het gebied Schweiberg als beschermd dorpsgezicht reeds was ingetrokken en voorts - naar ter zitting is bevestigd - de door het voorbereidingsbesluit van 1984 ontstane voorbereidingsbescherming reeds was geëindigd, stond er vanaf dat moment niets aan in de weg om de ingevolge het "Uitbreidingsplan" bestaande bouwmogelijkheden te realiseren.
In de periode vanaf de vaststelling van het streekplan in februari 1987 tot aan het ontstaan van de voorbereidingsbescherming op 6 oktober 1988 heeft [appellant] geen concrete pogingen ondernomen om die bouwmogelijkheden te benutten. Deze periode kan onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2006 in zaak nr. 200502620/1; www.raadvanstate.nl, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, niet in redelijkheid te kort worden geacht om aanvaarding van het risico dat de bouwmogelijkheden op de percelen met nrs. […] en […] zouden komen te vervallen, aan te nemen. Met de enkele stelling dat hij door een ambtenaar op het verkeerde been is gezet, nu deze ten onrechte aan hem zou hebben medegedeeld dat vanwege de aanwijzing van het gebied Schweiberg als beschermd dorpsgezicht niet op de percelen mocht worden gebouwd, heeft [appellant] voorts niet aannemelijk gemaakt dat hem niet kon worden tegengeworpen dat hij geen aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend, te meer niet nu de aanwijzing beschermd dorpsgezicht reeds in 1984 was geëindigd.
2.5.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat de gemeenteraad zich bij het besluit van 1 maart 2007 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] gestelde schade voor zijn rekening dient te blijven. De rechtbank is terecht, zij het op andere gronden, tot dezelfde slotsom gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van gronden waarop deze rust.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008
85-505.