ECLI:NL:RVS:2008:BF2133

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800013/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door college van burgemeester en wethouders van Lochem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die het verzoek om vergoeding van planschade door het college van burgemeester en wethouders van Lochem heeft afgewezen. Het college had op 2 maart 2006 het verzoek van [appellante] om vergoeding van planschade afgewezen, waarna [appellante] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd deels gegrond verklaard, maar het verzoek om planschadevergoeding werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zutphen bevestigde deze beslissing op 19 november 2007.

[appellante] is eigenaar van een onroerende zaak in Lochem en stelt schade te lijden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied 1987, herziening 2000-3, 'GSM-opstelpunt Joppe'". Dit bestemmingsplan maakt de oprichting van een GSM-opstelpunt mogelijk, wat volgens [appellante] leidt tot aantasting van het uitzicht en gezondheidsrisico's door elektromagnetische straling. Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), die concludeerde dat er geen relevante effecten zijn die leiden tot planologisch nadeel voor [appellante].

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om het verzoek om planschadevergoeding te behandelen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om te beslissen op het verzoek, en dat het advies van de SAOZ voldoende onderbouwing biedt voor de afwijzing van het verzoek.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 24 september 2008.

Uitspraak

200800013/1.
Datum uitspraak: 24 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/350 van de rechtbank Zutphen van 19 november 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lochem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lochem (hierna: het college) het verzoek van [appellante] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit, verzonden op 21 februari 2007, heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om vergoeding van planschade gegrond verklaard, alsmede een proceskostenvergoeding van € 80,50 toegekend.
Bij uitspraak van 19 november 2007, verzonden op 21 november 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2008 en 12 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2008.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit luidde vóór de wetswijziging van 1 september 2005 en voor zover thans van belang, kent de raad van de gemeente, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellante] is sedert 26 oktober 1994 eigenaar van de onroerende zaak aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Lochem, sectie […], nr. […]. [appellante] heeft verzocht om vergoeding van de schade die zij stelt te lijden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied 1987, herziening 2000-3, 'GSM-opstelpunt Joppe'". Ingevolge dat bestemmingsplan is het mogelijk om een zogenoemd "GSM-opstelpunt", zijnde een opstelpunt ten behoeve van de mobiele communicatie, op te richten, waardoor volgens [appellante] het uitzicht vanuit haar woning en de beleving van wonen in het buitengebied wordt aangetast en er vanwege de elektromagnetische straling van GSM-antennes gezondheidsrisico's zijn.
2.3. Het college heeft het verzoek van [appellante] ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ).
Volgens het advies van de SAOZ van september 2005 bestaat de invloed van het GSM-opstelpunt niet zozeer uit het beperken van het zicht, maar uit het aanwezig zijn van een afwijkend element in de omgeving en is daarnaast in het algemeen enige overlast mogelijk als gevolg van eventuele verlichting van een apparatenhuisje en de eventuele aanwezigheid van koelunits en kan voorts bij sterke wind de situatie ontstaan dat de mast geluid maakt. In het advies wordt echter geconcludeerd dat, rekening houdend met het feit dat de woning van [appellante] dusdanig ver weg is gelegen van het plangebied, deze woning een zo beperkte relatie met het plangebied heeft, dat er geen relevante effecten zijn die zouden moeten leiden tot een planologisch nadeel en er derhalve geen waardevermindering van de woning is opgetreden. Voorts wordt gesteld dat op basis van onderzoeken naar stralingniveaus van GSM-antennes geen gevolgen voor de volksgezondheid zijn te verwachten.
Het college heeft dit advies ten grondslag gelegd aan zijn besluit van 2 maart 2006, gehandhaafd bij besluit van 21 februari 2007.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om een besluit op haar verzoek om planschadevergoeding te nemen, aangezien een wettelijke grondslag voor delegatie van deze bevoegdheid ontbreekt.
2.4.1. Ingevolge artikel 10:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt delegatie slechts indien in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
Ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad van de gemeente, voor zover thans van belang, aan het college bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
2.4.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college bevoegd was tot het nemen van een besluit op het door [appellante] bij brief van 17 november 2004 ingediende verzoek om vergoeding van planschade. Anders dan [appellante] betoogt, biedt artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet de ingevolge artikel 10:15 van de Awb vereiste wettelijke grondslag voor de overdracht bij raadsbesluit van 26 september 2005 aan het college van de bevoegdheid van de raad van de gemeente Lochem om te beslissen op planschadeverzoeken die vóór 1 september 2005 zijn ingediend.
2.5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat in het advies van de SAOZ van september 2005 van een onjuiste planvergelijking is uitgegaan en het college zich bij zijn besluitvorming niet op dat advies had mogen baseren. Hiertoe voert zij aan dat bij de planvergelijking ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale invulling van het nieuwe planologische regime, maar van de feitelijke situatie. Voorts voert zij aan dat het GSM-opstelpunt een waardedrukkend effect op haar woning heeft, aangezien het in het zicht staat en een storend element in de landelijke omgeving vormt en daarbij van invloed is op de leefomgeving, alsmede niet met zekerheid kan worden gesteld dat er geen negatieve gevolgen van GSM-antennes voor de volksgezondheid zijn te verwachten.
2.5.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in het advies van de SAOZ van september 2005 niet is uitgegaan van de feitelijke situatie, maar van hetgeen zowel onder het bestemmingsplan "Buitengebied 1987, Herziening 2000/3 'GSM/opstelpunt Joppe'" als het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied, correctieve herziening" maximaal mogelijk is en was. In het advies is voldoende gemotiveerd dat het bestemmingsplan "Buitengebied 1987, Herziening 2000/3 'GSM/opstelpunt Joppe'" voor [appellante], gelet op de afstand van het GSM-opstelpunt tot haar woning, niet leidt tot planologisch nadeel waaruit schade in de vorm van waardevermindering van haar woning voortvloeit. Voorts is niet gebleken dat de resultaten van de onderzoeken naar de risico's van elektromagnetische straling van GSM-antennes voor de gezondheid van omwonenden, waarvan in het advies is uitgegaan, onjuist zouden zijn. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat in het advies van de SAOZ een onjuiste planvergelijking is gemaakt en het college zich daarop bij zijn besluitvorming niet had mogen baseren. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6. [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de door het college toegekende proceskostenvergoeding te laag is, nu haar gemachtigde meer dan één handeling heeft verricht.
2.6.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in samenhang bezien met de bijlage behorende bij dit Besluit, geldt een forfaitair tarief. Dit betekent dat de gemaakte kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vergoed aan de hand van het in de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen puntensysteem. Op grond van dit puntensysteem wordt voor het indienen van het bezwaarschrift één punt toegekend, zoals hier ook is gebeurd. Dat de gemachtigde van [appellante] daarnaast andere handelingen heeft verricht, is in dit verband niet relevant, nu dit geen handelingen zijn waaraan op grond van het puntensysteem punten worden toegekend.
De rechtbank heeft het vorenstaande in aanmerking genomen terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college bij zijn besluit op bezwaar, wat betreft het niet tijdig nemen van een besluit, in redelijkheid met toepassing van de wegingsfactor "zeer licht" (0,25) een proceskostenvergoeding van € 80,50 heeft kunnen toekennen.
2.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008
85-505.