200707669/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Oostflakkee (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 17 juli 2007 vastgestelde uitwerkingsplan "Handelskade" (hierna: het uitwerkingsplan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2007, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant] en het college van burgemeester en wethouders hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant] en het college van burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en ir. F.A.G.M. Schermer, en het college, vertegenwoordigd door ing. J.A. Looij, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en ing. C.M.C Kranse-Bogaard, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbenden], beiden vertegenwoordigd door mr. M. Gideonse, advocaat te Veenendaal.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het uitwerkingsplan maakt de bouw van 87 woningen mogelijk, waarvan maximaal 39 woningen voor permanente bewoning, met aanvullende commerciële ruimte voor detailhandel en ten hoogste drie horecabedrijven.
2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan. Hij voert daartoe aan dat het college van burgemeester en wethouders bij de beoordeling van de gevolgen van het uitwerkingsplan voor de verkeersveiligheid, de geluidhinder en de luchtkwaliteit van de nabij het plangebied gelegen Oostdijk/Oudelandsedijk is uitgegaan van een te hoge capaciteit van die weg en dat de te verwachten verkeersintensiteit op deze weg veel hoger is dan het college aanvaardbaar vindt.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de Oostdijk/Oudelandsedijk maximaal 6.000 motorvoertuigen per etmaal (hierna mvt per etmaal) goed en veilig kan verwerken en dat dit maximum naar verwachting tot in het jaar 2020 niet zal worden overschreden.
2.3.2. Het standpunt van het college is gebaseerd op het rapport "Prognose verkeersintensiteiten Oostdijk/Oudelandsedijk, actualisatie mei 2007" van Goudappel Coffeng van 25 mei 2007. Volgens dit rapport (hierna: het rapport van Goudappel Coffeng) is een maximale capaciteit van 6000 mvt per etmaal, gelet op de vormgeving van de weg en de functie van gebiedsontsluitingsweg, in dit geval aanvaardbaar. Daarbij wordt er op gewezen dat er ter plaatse een beperkte ontmoetingskans is voor het snelverkeer, dat er slechts één erfaansluiting op de Oudelandsedijk is en dat verkeersdeelnemers ter plaatse voldoende zicht hebben op elkaar. Verder wordt in het rapport gewezen op het beperkt aantal ongevallen ter plaatse sinds 1994. Volgens het rapport zal, rekening houdend met de ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, het maximum van 6000 mvt per etmaal de eerste 12 jaar niet worden overschreden.
2.3.3. [appellant] onderbouwt zijn stelling met het in zijn opdracht opgestelde rapport "Second opinion, Prognose Verkeersintensiteiten Oostdijk/Oudelandsedijk, Actualisatie mei 2007", van Ligtermoet & Partners van 28 september 2007 (hierna: de second opinion). Volgens de second opinion kan de Oudelandsedijk, bij de huidige inrichting als erftoegangsweg zonder voorziening voor fietsers, niet maximaal 6.000, maar slechts 2.000 mvt per etmaal veilig verwerken en is zonder een vrijliggend fietspad een verkeersintensiteit van meer dan 3.000 mvt per etmaal ontoelaatbaar. Daarbij is aangesloten bij de normen van het CROW. Blijkens de second opinion blijft de in het jaar 2020 te verwachten verkeersintensiteit ter plaatse, gelet op de ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, niet beneden de door het college maximaal toelaatbaar geachte 6.000 mvt per etmaal, maar zal deze 8.100 tot 9.300 mvt per etmaal zijn.
2.3.4. Het deskundigenbericht vermeldt dat de normen van het CROW primair zijn bedoeld voor nieuwe situaties, dat wegbeheerders niet verplicht zijn bestaande wegen aan te passen en dat de omstandigheid dat een bestaande situatie afwijkt van de ontwerpnormen die in die situatie het meest toepasselijk geacht kunnen worden op zichzelf onvoldoende reden is voor de conclusie dat de verkeersveiligheid van de bestaande weg tekortschiet. Verder meldt het deskundigenbericht dat uit onderzoek van het bureau Grontmij is gebleken dat fietsers een alternatieve route kan worden geboden.
2.3.5. Gelet op het deskundigenbericht en de betekenis die in het rapport van Goudappel Coffeng is toegekend aan de plaatselijke factoren, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Oudelandsedijk 6.000 mvt per etmaal veilig kan verwerken.
2.3.6. Bij de verkeersprognose voor de Oudelandsedijk is in beide rapporten, naast de ontwikkeling die is voorzien in het uitwerkingsplan, rekening gehouden met de realisering van een winkelcentrum met woningen, aan de nabij het plangebied gelegen Dabbestraat.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 september 2007 in zaak nr.
200700488/1) met betrekking tot de voor dit winkelcentrum verleende bouwvergunning en het ook aan die vergunning ten grondslag gelegde rapport van Goudappel Coffeng, is er onvoldoende grond voor de conclusie dat het winkelcentrum leidt tot een overbelasting op de Oostdijk en de Oudelandsedijk.
De Afdeling ziet in de door [appellant] ingebrachte second opinion geen aanleiding daar nu anders over te oordelen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de prognose van Goudappel Coffeng is toegesneden op de plaatselijke omstandigheden, terwijl de second opinion uitgaat van kengetallen die door het CROW zijn gepubliceerd. Blijkens het deskundigenbericht zijn in de second opinion geen aanknopingspunten te vinden voor de veronderstelling dat de uitgangspunten uit het rapport van Goudappel Coffeng ondeugdelijk zijn, omdat er geen verplichting bestaat om de kengetallen van het CROW te gebruiken, alsmede omdat die kengetallen niet altijd exact van toepassing zijn op het concrete geval en bovendien veelal de keuze laten tussen een minimum- en een maximumwaarde.
Uit beide rapporten blijkt voorts dat de te verwachten toename van verkeer op de Oudelandsedijk als gevolg van het uitwerkingsplan zelf relatief gering is. Blijkens het deskundigenbericht kan als vaststaand worden aangenomen dat de realisering van het uitwerkingsplan slechts in bescheiden mate, minder dan 10%, zal bijdragen aan de toekomstige verkeersintensiteit op de Oudelandsedijk.
Verder wordt in aanmerking genomen dat in de notitie "Nadere toelichting prognose Oudelandsedijk" van 14 april 2008 van Goudappel Coffeng gemotiveerd uiteen is gezet dat, na correctie van twee in het rapport van 25 mei 2007 verwisselde meetpunten en gelet op de mechanische tellingen van de gemeente in november en december 2007 alsmede de verkeersgeneratiecijfers in de recente CROW-publicatie van oktober 2007, het verkeer op de Oudelandsedijk in 2011 4445 mvt per etmaal en daarmee ruim onder de 6000 zal blijven. Het college heeft zich met deze nadere toelichting in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de grens van 6000 mvt per etmaal binnen de planperiode niet zal worden overschreden.
2.3.7. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij de beoordeling van de gevolgen van het uitwerkingsplan voor de verkeersveiligheid, de geluidhinder en de luchtkwaliteit is uitgegaan van onjuiste verkeersgegevens ten aanzien van de Oudelandsedijk.
2.3.8. Het aan het uitwerkingsplan mede ten grondslag gelegde rapport inzake de te verwachten geluidhinder en de luchtkwaliteit van het bureau RBOI van 25 juni 2007 is op de verkeersgegevens van het rapport Goudappel Coffeng gebaseerd. Het college kon dit rapport dan ook ten grondslag leggen aan zijn standpunt, dat het uitwerkingsplan niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder en een overschrijding van de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 opgenomen grenswaarden. [appellant] heeft niet onderbouwd waarom met betrekking tot de luchtkwaliteit het in dat rapport gebruikte CAR II-model, zoals door hem gesteld, in dit geval niet kon worden gehanteerd.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, mr. J.G.C. Wiebenga en mr. D.A.C. Slump, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008