200705999/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Stuifzand, gemeente Hoogeveen,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Stuifzand, gemeente Hoogeveen,
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 26 juni 2007, kenmerk 5.4/2007000901, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Hoogeveen (hierna: de raad) bij besluit van 11 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Stuifzand 2005".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2007, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2007, beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (hierna: het college van burgemeester en wethouders) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht). [appellant sub 1], het college van burgemeester en wethouders en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Het college van burgemeester en wethouders en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2008, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, is verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. R.D.V. Molenaar en ing. H. van der Velde, beiden ambtenaar van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Het beroep van [appellanten sub 2] voor zover gericht tegen de goedkeuring van het plandeel voor hun perceel [locatie a], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze noch op bij het college ingebrachte bedenkingen.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze en bij het college ingebrachte bedenkingen heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht en geen bedenkingen heeft ingebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellanten sub 2] is niet-ontvankelijk voor zover dat ziet op het plandeel voor hun perceel [locatie a].
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan heeft betrekking op de bebouwde kom van Stuifzand. Het is conserverend van aard met dien verstande dat beoogd is ruimte te bieden voor twee nieuwe (vrijstaande) woningen aan de Kolkweg.
2.4. [appellant sub 1] stelt in beroep dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de mogelijkheid tot woningbouw aan de Kolkweg, aan de achterzijde van zijn woning aan [locatie b]. Hij voert hiertoe onder meer aan dat hiermee de ligging van de geluidszone, behorend bij het luchtvaartterrein Hoogeveen, niet in acht is genomen. Nieuwbouw van geluidsgevoelige objecten is hier, gelet op de ligging in de geluidszone, volgens hem niet toegestaan. In zijn reactie op het deskundigenbericht geeft [appellant sub 1] voorts aan dat de woningbouwmogelijkheid ten koste gaat van een stuk natuur en leidt tot een aantasting van zijn privacy.
[appellanten sub 2] komen ook op tegen de hiervoor bedoelde woningbouwmogelijkheid. Hiertoe verwijzen ook zij naar de ligging van de geluidszone van het luchtvaartterrein Hoogeveen. Verder voeren zij aan dat de woningbouwmogelijkheid ten koste gaat van een stuk natuur en leidt tot verlies van privacy.
2.5. Het college stelt zich, voor zover het betreft de ligging van de geluidszone, met de raad op het standpunt dat de Luchtvaartwet en het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart (hierna: Bgkl), gelet op het schaalniveau van de kaart behorende bij het aanwijzingsbesluit van de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister van V&W), niet uitsluiten dat de geluidszone in het bestemmingsplan op perceelsniveau wordt vastgelegd. Daarbij mag volgens hem wat betreft de oppervlakte en het aantal geluidgehinderden over de gehele zone geen sprake zijn van een significante afwijking. In dit geval is daar volgens het college geen sprake van. Bovendien was ter plaatse in het vorige bestemmingsplan ook al een bouwmogelijkheid opgenomen, waarmee het college een beroep doet op artikel 10 van het Bgkl.
2.6. Aan de onbebouwde gronden langs de Kolkweg, aan de achterzijde van de percelen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2], zijn de bestemmingen "Woondoeleinden (W)" met een bouwvlak en "Tuin (T)" toegekend. De omvang van het bouwvlak is zodanig dat hier, aldus het deskundigenbericht, vier halfvrijstaande woningen kunnen worden gebouwd. De medebestemming "Geluidszone" is niet aan deze gronden en evenmin aan andere gronden met woonbebouwing toegekend.
2.6.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Geluidszone" aangewezen gronden, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemming (basisbestemming), tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege de geluidszone van het vliegveld.
2.6.2. Voor het luchtvaartterrein Hoogeveen is door de minister van V&W bij besluit van 3 mei 1996 een 50 bkl-geluidszone vastgesteld. Ingevolge artikel 4 van het Bgkl is voor luchtvaartterrein Hoogeveen de grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting met ingang van 1 januari 2000 47 bkl (geluidsbelastingseenheden kleine luchtvaart). Het besluit tot aanwijzing van het luchtvaartterrein Hoogeveen is hierop bij besluit van 9 december 1999 aangepast. Bij besluit van 22 augustus 2003 is de aanwijzing van het luchtvaartterrein voor het laatst gewijzigd. Daarbij is de 47 bkl-geluidszone niet gewijzigd.
2.6.3. In de Nota naar aanleiding van het eindverslag bij de Wet tot wijziging van de Luchtvaartwet (Kamerstukken II, 1993-1994, 22570, nr. 12, p. 24-25) is gesteld dat de lokale overheden enige marge hebben bij het opnemen van het theoretisch globale verloop van de berekende geluidscontouren, behorende bij het sectorale zoneringsbesluit, op het niveau van de perceelsgrenzen op de bestemmingsplankaarten.
2.6.4. In de plantoelichting is vermeld dat de geluidszone van het luchtvaartterrein Hoogeveen aan de zuidzijde van het plan de kern Stuifzand raakt. De meest zuidelijke woningen ([locatie nrs….] vallen volgens de plantoelichting net buiten de 47 bkl-contour vanwege het vliegtuiggeluid. Ook de nog te bouwen woningen aan de Kolkweg vallen volgens de plantoelichting buiten deze contour.
In de plantoelichting is voorts vermeld dat op de locatie waar de nieuwe woningen zijn voorzien, onder het vorige bestemmingsplan ook woningbouw mogelijk was. De woningen zijn evenwel niet gerealiseerd vanwege het in de voorschriften opgenomen maximale aantal toegestane woningen.
2.6.5. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Bgkl is 60 bkl de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen nog niet aanwezig zijn en waarvoor nog geen bouwvergunning is verleend, maar waarvoor het bestemmingsplan dat geldt op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone die verlening toelaat. Ingevolge het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing indien het bestemmingsplan vóór 1 januari 1988 onherroepelijk is geworden.
2.6.6. Voorheen gold ter plaatse het bestemmingsplan "Stuifzand, uitbreiding" van de voormalige gemeente Ruinen. Dat bestemmingsplan is vastgesteld op 25 februari 1993 en goedgekeurd door het college op 18 mei 1993. Ter plaatse van de thans aan de orde zijnde nieuwbouwmogelijkheid gold de bestemming "Woondoeleinden en Groenvoorzieningen". Ingevolge artikel 3, derde lid, onder a, van de voorschriften van dat bestemmingsplan mochten binnen de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Woondoeleinden en Groenvoorzieningen" gezamenlijk ten hoogste achttien nieuwe woningen worden gebouwd.
2.7. De Afdeling stelt voorop dat ter zitting onbestreden is vastgesteld dat de ligging van de geluidszone van het luchtvaartterrein Hoogeveen op de plankaart niet gelijk is aan de ligging op de bij het aanwijzingsbesluit van de minister van V&W behorende kaart, in die zin dat verschillende bestaande woningen alsmede ongeveer de helft van het thans aan de orde zijnde bestemmingsvlak "Woondoeleinden (W)" buiten de medebestemming "Geluidszone" zijn gehouden.
2.7.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft als uitgangspunt te gelden dat de ligging van de geluidszone op de bestemmingsplankaart zoveel mogelijk overeenkomt met de ligging op de zoneringskaart bij het aanwijzingsbesluit van de minister van V&W. Daarbij is de raad enige vrijheid gelaten, dit om de situatie te voorkomen dat een geluidscontour dwars door bestaande of geprojecteerde bebouwing komt te lopen. In hetgeen de raad en het college hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanwijzingen voor hun stelling dat een rechtvaardiging voor de gekozen ligging van de geluidszone zou kunnen worden gevonden in een niet-significante afwijking in de oppervlakte van de geluidszone en het aantal geluidgehinderden.
2.7.2. De raad is naar het oordeel van de Afdeling voor de thans aan de orde zijnde nieuwbouwmogelijkheid buiten de hiervoor bedoelde marge getreden. Het desbetreffende plandeel is geheel buiten de medebestemming "Geluidszone" gehouden terwijl ongeveer de helft daarvan is gelegen binnen de bij het aanwijzingsbesluit bepaalde geluidszone. Het terrein is onbebouwd en de omvang is zodanig dat hierop verschillende woningen kunnen worden gebouwd. De Afdeling ziet niet in waarom in die situatie de in het plan voorziene bebouwingsmogelijkheden voor dit perceel niet konden worden afgestemd op de ligging van de geluidszone op de zoneringskaart bij het aanwijzingsbesluit. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de ligging van de geluidszone met behulp van digitale plaatsbepalingsgegevens van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer nauwkeurig kan worden bepaald. Ter zitting is van de zijde van de raad geen afdoende verklaring gegeven waarom van die mogelijkheid geen gebruik is gemaakt. De raad heeft in dit geval de vertaalslag naar het bestemmingsplan dan ook niet op deugdelijke wijze gemaakt.
2.7.3. Voor zover de raad en het college een beroep doen op artikel 10 van het Bgkl overweegt de Afdeling dat door [appellant sub 1] onweersproken is gesteld dat ten tijde van de vaststelling van de geluidszone op 3 mei 1996 de achttiende woning in het vorige bestemmingsplangebied in aanbouw was. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het vorige bestemmingsplan ten tijde van de vaststelling van de geluidszone de verlening van een bouwvergunning voor nieuwe woningen niet meer mogelijk maakte. Het beroep op artikel 10 van het Bgkl faalt dan ook om die reden.
2.7.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] alsmede [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" en, gelet op de samenhang, het aangrenzende plandeel met de bestemming "Tuin (T)" niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door de plandelen goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het beroep van [appellanten sub 2] is voor het overige gegrond.
Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De overige bezwaren behoeven, gelet hierop, geen bespreking.
2.7.5. Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan de plandelen zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart.
2.8. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft [appellanten sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk voor zover dit ziet op het plandeel voor het perceel [locatie a];
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] geheel en het beroep van [appellanten sub 2] voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 26 juni 2007, kenmerk 5.4/2007000901, voor zover dit ziet op de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden (W)" en "Tuin (T)" zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
IV. onthoudt goedkeuring aan de plandelen onder III.;
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 26 juni 2007;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 847,28 (zegge: achthonderdzevenenveertig euro en achtentwintig cent), waarvan € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Drenthe aan [appellant sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de provincie Drenthe aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [appellant sub 1] en € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [appellanten sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008.