ECLI:NL:RVS:2008:BF0987

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801315/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering revisievergunning voor stoeterij in Nunspeet

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet op 20 december 2007 een verzoek om een revisievergunning voor een stoeterij geweigerd. Dit besluit werd op 9 januari 2008 ter inzage gelegd. De appellanten, wonend te [woonplaats], hebben op 19 februari 2008 beroep ingesteld tegen deze weigering. Tijdens de zitting op 22 augustus 2008 waren de appellanten vertegenwoordigd door ing. B.H. Wopereis, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ing. P. Baas, werkzaam bij de gemeente.

De appellanten betoogden dat de activiteiten op de twee locaties, [locatie 1] en [locatie 2], samen als één inrichting moesten worden beschouwd volgens de Wet milieubeheer. Ze stelden dat de afstand tussen de locaties, 210 meter, en de aanwezigheid van hun paarden op omliggende percelen, deze bindingen onderstreepten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter vastgesteld dat de afstand tussen de gebouwen op beide locaties hemelsbreed ongeveer 360 meter bedraagt en via de openbare weg ongeveer 1.460 meter. Dit betekent dat de installaties niet in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen, wat essentieel is voor de beoordeling of sprake is van één inrichting.

De Afdeling concludeerde dat de vergunningverlening in strijd zou zijn met de Wet milieubeheer, en dat het college terecht de gevraagde vergunning had geweigerd. Het beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 17 september 2008.

Uitspraak

200801315/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) geweigerd aan [appellanten] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen voor een stoeterij aan de [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats]. Dit besluit is op 9 januari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door ing. B.H. Wopereis, en het college, vertegenwoordigd door ing. P. Baas, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat de activiteiten aan de [locatie 1] samen met de activiteiten aan de [locatie 2] niet één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer vormen. Hiertoe voeren zij aan dat beide onderdelen in elkaars directe nabijheid zijn gelegen aangezien de afstand tussen de grens van de locatie aan de [locatie 1] en de grens van de locatie aan de [locatie 2] 210 meter bedraagt. Bovendien grazen de paarden op de weilanden op tussenliggende en omliggende door [appellanten] in gebruik zijnde percelen. Via deze weilanden en de daarop aansluitende weg bedraagt de afstand tussen beide locaties ongeveer 500 meter, aldus [appellanten]. Daarnaast voeren zij aan dat tussen beide onderdelen technische, organisatorische en functionele bindingen bestaan.
2.2. Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2.3. Vaststaat dat de afstand tussen de gebouwen op beide locaties hemelsbreed ongeveer 360 meter bedraagt en via de openbare weg ongeveer 1.460 meter. Gezien deze afstanden gaat het niet om installaties die in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Dat de afstand tussen de grenzen van beide locaties minder groot is of dat de paarden grazen op tussenliggende en omliggende door [appellanten] in gebruik zijnde percelen doet aan dit oordeel niet af nu uit artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer volgt dat de afstand tussen de installaties op beide locaties van belang is voor de vraag of sprake is van één inrichting. De twee onderdelen kunnen niet worden aangemerkt als één inrichting. Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van [appellanten] dat bindingen tussen de twee locaties bestaan geen bespreking.
2.4. Geconcludeerd kan worden dat vergunningverlening conform de aanvraag in strijd zou zijn met artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer zoals dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit luidde. Het college heeft daarom terecht geweigerd de gevraagde vergunning te verlenen.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008
373-578.