200801413/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2555 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 februari 2008 in het geding tussen:
de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Bij besluit van 22 mei 2007 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de Deken) twee op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gebaseerde informatieverzoeken van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2007 heeft de Deken het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2008, verzonden op 19 februari 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 maart 2008.
De Deken heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2008, waar de Deken, vertegenwoordigd door mr. S. Levelt, lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge dit artikel, onder b, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge dit artikel, tweede lid, vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge dit artikel, vierde lid, verzoekt het bestuursorgaan, indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
2.2. Het geding betreft twee door de Deken afgewezen verzoeken om informatie van 16 februari 2007 van [appellant], welke zijn gebaseerd op de Wob. In een van die verzoeken (hierna: het eerste informatieverzoek) heeft [appellant] verzocht om alle documenten waaruit blijkt dat de Deken bevoegd is een tegen een advocaat ingediende tuchtklacht te doen volgen door een instructie waarin wordt voorgesteld de klacht kennelijk ongegrond te verklaren. In het andere verzoek (hierna: het tweede informatieverzoek) heeft [appellant] verzocht om documenten waaruit blijkt dat het leggen van beslag op een woning of kantoor, ondanks dat de schuldenaar een verrekenverklaring als bedoeld in artikel 127 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek heeft uitgebracht, toelaatbaar is.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Deken de informatieverzoeken mocht afwijzen omdat deze onvoldoende gespecificeerd zouden zijn. Hij voert in dat verband aan dat in een dergelijk geval het bestuursorgaan, alvorens op een verzoek te beslissen, de verzoeker op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wob in de gelegenheid moet stellen zijn verzoek te preciseren. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Deken ten onrechte heeft overwogen dat de informatieverzoeken geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid. Hij voert daartoe aan dat in de parlementaire geschiedenis van de Advocatenwet het gehele handelen van de Deken als bestuurlijk wordt aangemerkt. Ten slotte stelt [appellant] dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ter zitting niet heeft verklaard dat hij een eventuele hoorzitting, ter wegneming van de gestelde onduidelijkheid van zijn informatieverzoeken, in de bezwaarfase zeer zeker niet zou hebben bijgewoond.
2.3.1. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.2 dat [appellant] in zijn informatieverzoeken voldoende kenbaar heeft gemaakt over welke onderwerpen hij documenten wil ontvangen. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de Deken zich op het standpunt mocht stellen dat de informatieverzoeken onvoldoende waren gepreciseerd. Dit kan evenwel niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Afdeling overweegt hiertoe als volgt.
2.3.2. Wat het eerste informatieverzoek betreft, overweegt de Afdeling dat een op de Wob gebaseerd verzoek betrekking dient te hebben op documenten als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wob.
Ingevolge de artikelen 46c, tweede lid, 46d, vierde lid, en 46e, eerste en derde lid, van de Advocatenwet stelt de Deken een onderzoek in naar elke bij hem ingediende klacht en, indien hij op grond van zijn onderzoek van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, deelt hij dat met redenen omkleed bij de schriftelijke terkennisbrenging van de klacht mee aan de Raad van Discipline. Derhalve volgt de bevoegdheid van de Deken tot instructie van een klacht, waarnaar bij het eerste informatieverzoek is gevraagd, rechtstreeks uit de wet en niet uit documenten in de zin van artikel 1, onder a, van de Wob.
Met betrekking tot het tweede informatieverzoek overweegt de Afdeling dat een op de Wob gebaseerd verzoek ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob moet zien op informatie over een bestuurlijke aangelegenheid. Anders dan [appellant] betoogt, heeft het tweede informatieverzoek geen betrekking op documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Immers, de vraag onder welke omstandigheden het leggen van beslag toelaatbaar is, vormt een algemene rechtsvraag en kan niet tot het beleid van de Deken worden gerekend.
Gelet op vorenstaande, heeft de rechtbank het besluit op bezwaar van 6 juli 2007 terecht in stand gelaten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008