200800113/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1961 van de rechtbank Breda van 19 november 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk.
Bij besluit van 5 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college) [appellante] onder oplegging van een dwangsom van € 11.700,00 gelast om voor, doch uiterlijk op 1 april 2007 de twee dakkapellen aan de achterzijde van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te (laten) verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het college het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.C.M. Looijmans, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.G. Wouters en J.P.A. Jansen, beide ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het hoger beroep is beperkt tot het oordeel van de rechtbank over de hoogte van de opgelegde dwangsom en de lengte van de begunstigingstermijn.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door het college bij de bepaling van de hoogte van de dwangsom gehanteerde factor twee niet kennelijk onredelijk is. Zij voert daartoe aan dat, gezien de bevoegdheid van het college om opnieuw een last onder dwangsom op te leggen indien ongedaanmaking van de overtreding uitblijft, het hanteren van een factor twee overbodig is en heeft geleid tot een onredelijk hoge dwangsom.
2.2.1. Het betoog faalt. De last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding te doen beëindigen dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. Het college heeft ter uitvoering van het handhavingsbeleid op 10 september 2002 beleidsregels vastgesteld die zijn vervat in de "Uitvoeringsnota handhaving gemeente Oisterwijk" (hierna: de beleidsnota). Dit beleid houdt in dat de hoogte van de dwangsom wordt bepaald door een aantal nader aangegeven waarden te vermenigvuldigen met een factor twee als prikkel om aan de last te voldoen. Dit beleid is niet kennelijk onredelijk. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college in redelijkheid een factor twee heeft kunnen toepassen. Dat de mogelijkheid bestaat om opnieuw een last onder dwangsom op te leggen indien ongedaanmaking van de overtreding uitblijft, laat onverlet dat het college tot uitgangspunt heeft kunnen nemen dat de hoogte van het dwangsombedrag toereikend moet zijn om te bewerkstelligen dat de betrokkene aan de opgelegde last voldoet. Anders dan [appellante] aanvoert, valt voorts niet in te zien dat het college bij het vaststellen van de hoogte van het dwangsombedrag ermee rekening had moeten houden dat zij niet aan de last zou voldoen en dat opnieuw een dwangsomprocedure zou kunnen worden aangevangen. Zij behoorde aan de last te hebben voldaan voor de datum, vermeld in het primaire besluit van 5 december 2006.
De rechtbank heeft gezien het vorenstaande terecht overwogen dat het vastgestelde bedrag in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.3. [appellante] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat zij na afloop van de bezwaarschriftenprocedure nog in de gelegenheid had moeten worden gesteld de dakkapellen te verwijderen zonder een dwangsom te verbeuren.
In het primaire besluit van 5 december 2006 is de begunstigingstermijn in overeenstemming met de beleidsnota gesteld op
16 weken na bekendmaking van dat besluit. In de beleidsnota is de lengte van de begunstigingstermijn gerelateerd aan de duur van de overtreding. Het college heeft te kennen gegeven dat daarbij rekening is gehouden met de omstandigheid dat de begunstigingstermijn voldoende lang moet zijn om de overtreder daadwerkelijk in staat te stellen aan de last uitvoering te geven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is. Ook heeft het college in redelijkheid een termijn van 16 weken voldoende lang kunnen achten om aan de last uitvoering te geven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante] reeds naar aanleiding van het primaire besluit van 5 december 2006 ermee rekening diende te houden dat de dakkapellen mogelijk uiterlijk op 1 april 2007 zouden moeten worden verwijderd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Huijben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008