200707560/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. [appellant sub 3], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Duiven (hierna: de raad) bij besluit van 18 april 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Kloosterkamp-Zuid" (hierna: het bestemmingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2007, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2007, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2008, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Pol en C.J.T.S. Weijers, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. ing. S.R.J. Geertsen, ambtenaar in dienst van de gemeente Duiven en de Stichting Vivare, vertegenwoordigd door mr. R.M. Rijpstra, advocaat te Arnhem.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het bestemmingsplan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 150 woningen ten zuidwesten van de kern Duiven. De gronden binnen het plangebied zijn thans nagenoeg onbebouwd.
2.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan.
[appellant sub 3] voert hiertoe aan dat er geen sprake is geweest van een interactief proces met betrekking tot de totstandkoming van het plan en dat het op de weg van de rijksoverheid ligt om de inspraak bij projecten op het gebied van de ruimtelijke ordening op een andere wijze vorm te geven.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat de wijze waarop een bestemmingsplan wordt voorbereid en vastgesteld is vastgelegd in de WRO. Ingevolge die wet vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het bieden van inspraak in de daaraan voorafgaande fase maakt derhalve geen onderdeel uit van de in de WRO geregelde procedure zodat het niet bieden van de mogelijkheid van inspraak in die fase geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan en de daaruit voortvloeiende besluiten en niet ter toetsing van de Afdeling staat. Niet gebleken is dat in dit geval bij de totstandkoming van het plan niet aan de procedurevoorschriften van de WRO is voldaan. Het betoog over de wijze waarop de wetgever in inspraak zou moeten voorzien, kan in de bestemmingsplanprocedure niet aan de orde komen.
2.4. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat het mogelijk maken van woningbouw op de in het bestemmingsplan voorziene locatie in strijd is met provinciaal en gemeentelijk beleid, merkt de Afdeling op dat de in het bestemmingsplan voorziene locatie in het streekplan binnen de contouren voor verstedelijking is gebracht en dat de locatie voorts in verscheidene gemeentelijke beleidsstukken is aangemerkt als reservelocatie voor woningbouw. Woningbouw op de in het bestemmingsplan voorziene locatie is derhalve ook in die beleidsstukken niet uitgesloten. In dit verband is nog door [appellant sub 2] gesteld dat bebouwing van dit deel van het buitengebied in strijd is met het gemeentelijk structuurplan Duiven 1999, doch dit structuurplan heeft, naar ook de raad heeft benadrukt, een indicatief karakter en is, gelet op de nadien gevolgde beleidsstukken, in zoverre achterhaald. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat uit de aanwijzing van Kloosterkamp-Zuid als reservelocatie volgt dat andere locaties eerst zouden moeten worden ontwikkeld, alvorens de locatie Kloosterkamp mag worden aangewend voor woningbouw, overweegt de Afdeling dat het tot de beleidsvrijheid van de raad behoort om de volgorde van ontwikkeling van locaties te bepalen, behoudens de hierna nog te beoordelen specifieke ernstige bezwaren tegen de locatie als zodanig.
2.5. Voorts betogen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat geen behoefte bestaat aan het in het bestemmingsplan voorziene aantal woningen. Zij voeren daartoe aan dat het aantal inwoners dat alsmede de prognose van het aantal inwoners voor 2010 die in het woonbehoefteonderzoek "Voortgang gemeentelijke woningbouwplannen" uit 2004 wordt gehanteerd achterhaald zijn en dat van een lager aantal inwoners en een lagere prognose dient te worden uitgegaan. Verder hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bezwaar tegen de in het bestemmingsplan voorziene woningtypen, omdat volgens hen in strijd met regionale afspraken te weinig woningen in de goedkopere sector worden verwezenlijkt.
2.5.1. In navolging van de raad betoogt het college dat het woonbehoefteonderzoek uit 2004 een onderzoek betreft naar de woningbehoefte op de lange termijn en dat voor het bepalen van de korte termijnbehoefte het onderzoek is geëvalueerd in voortgangsrapportages in 2005, 2006 en 2007. Volgens het college kan uit deze voortgangsrapportages worden afgeleid dat de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Kloosterkamp-Zuid noodzakelijk is voor de realisatie van het gemeentelijke woningbouwprogramma tot aan 2010.
Zelfs indien de woonbehoeften met 20% zouden afnemen zouden nog 1200 nieuwbouwwoningen noodzakelijk zijn, aldus het college.
2.5.2. De Afdeling ziet in het door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gestelde geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door het college gestelde behoefte aan nieuwe woningen. Hierbij is in aanmerking genomen dat naast het lange termijn onderzoek waarop de woonbehoefte is gebaseerd ook de periodiek bijgestelde voortgangsrapportages voor de korte termijn geen ander beeld laten zien. Voorts blijkt de behoefte waarin het bestemmingsplan geacht wordt te voorzien voldoende uit andere stukken, zoals het convenant tussen de Stadsregio Arnhem-Nijmegen (hierna: KAN) en de minister van VROM over het aantal te bouwen woningen in de regio.
2.5.3. Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met het in de KAN-afspraak vastgelegde percentage aan nieuwbouwwoningen dat in de betaalbare sector moet worden verwezenlijkt, overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten de vraag of dit aspect in het kader van de bestemmingsplanprocedure aan de orde kan komen, uit de stukken is gebleken dat het College van Bestuur van het KAN met de in het bestemmingsplan voorziene verhouding tussen goedkopere en duurdere woningen heeft ingestemd.
2.6. Daarnaast betogen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat het college niet inhoudelijk op hun bedenkingen is ingegaan, zodat het goedkeuringsbesluit niet zelfstandig is gemotiveerd.
Voorts voeren zij aan dat uitgangspunt bij het plan is geweest dat de bestaande wijk en de nieuw te bouwen woningen van elkaar gescheiden zouden worden door een groenstrook. Deze benadering is rond het gehele plangebied gevolgd, behalve in de noordoostelijke hoek naast de percelen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], gelegen aan de [locatie 1], [locatie 2], onderscheidenlijk [locatie 3]. Daar is de groenstrook meer naar het zuiden voorzien, waarbij ten noorden van die strook de bouw van een viertal woningen mogelijk is gemaakt. Deze woningen zijn wat betreft bouwhoogte niet passend bij de bestaande wijk. Bij de woning van [appellant sub 1] loopt het bouwvlak door tot op de perceelsgrens en ligt de voorgevelrooilijn veel verder naar achter dan bij de bestaande bebouwing, waardoor de voorgevel van de nieuwbouw zelfs achter de woning van [appellant sub 1] gebouwd zal worden. Als gevolg van een en ander zal, zo stellen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], hun woon- en leefklimaat ernstig worden aangetast, onder meer door verlies van privacy en hun vrije uitzicht alsmede ernstige schaduwhinder. In dit verband heeft [appellant sub 1] gewezen op de door hem in het kader van zijn bedenkingen bij het college ingebrachte bezonningsstudie.
2.6.1. Niet in geding is dat als gevolg van het bestemmingsplan sprake is van vermindering van het uitzicht, de privacy en de lichtinval in de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3].
Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben gewezen op bestaande rechten, onder meer ten aanzien van vrij uitzicht, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen en het is aan het college om dit met inachtneming van het onder 2.1. omschreven toetsingskader te beoordelen.
De Afdeling stelt vast dat het college ter weerlegging van de specifieke bedenkingen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] heeft volstaan met een verwijzing naar het standpunt van de raad, zoals dit te vinden is in de "Responsnota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Kloosterkamp-Zuid", welke is opgenomen in een bijlage bij het bestemmingsplan en waarmee, naar het college heeft aangegeven, wordt ingestemd. Het volgen van een dergelijke handelwijze leidt niet op voorhand tot de conclusie dat het college zich niet - mede naar aanleiding van de door appellant ingebrachte bedenkingen - een eigen oordeel heeft gevormd omtrent hetgeen een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening vereist.
Dit ligt echter anders indien, zoals in het geval van [appellant sub 1] door het inbrengen van de bezonningsstudie, nieuwe gegevens worden aangedragen bij een bedenking. Nu deze gegevens eerst na het uitbrengen van de responsnota zijn ingebracht, kan deze nota in zoverre niet dienen ter motivering van het bestreden besluit en diende bij dat besluit daaraan aandacht te worden besteed. Bij gebreke daaraan wordt dat besluit niet gedragen door een deugdelijke motivering.
Daarnaast overweegt de Afdeling dat uit de aan het besluit tot vaststelling van het plan ten grondslag liggende responsnota noch anderszins naar voren komt om welke reden de groenvoorziening in de noordoostelijke hoek van het plangebied anders dan elders in het plangebied niet is gelegd tussen de bestaande en de nieuwe woningen. Dit klemt te meer nu met name aan de zijde van het perceel van [appellant sub 1] een andere en voor hem nadeliger situering van de voorgevelrooilijn is voorzien dan de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing, terwijl ook het bouwvlak tot aan de perceelsgrens doorloopt en de bouwhoogte afwijkt van de omgeving. Niet blijkt dat de gemeenteraad zich hiervan rekenschap heeft gegeven en dit in zijn afweging heeft betrokken.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de plandelen, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, in strijd met artikel 3:2 van de Awb zijn vastgesteld. Door het plan niettemin in zoverre goed te keuren heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
2.8. Uit het voorgaande volgt dat rechtens slechts één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet goedkeuring te onthouden aan de hiervoor bedoelde planonderdelen.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 4 september 2007, kenmerk 2007-008031, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan de plandelen, bedoeld onder II;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 4 september 2007;
V. gelast dat de provincie Gelderland aan [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor ieder van hen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008