200805920/1 en 200805920/2.
Datum uitspraak: 9 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend, dan wel gevestigd, te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/101 en 08/2139 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland.
Bij besluit van 20 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland (hierna: het college) aan Lidl Nederland GmbH (hierna: Lidl) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een winkelruimte met parkeerfaciliteiten aan de Hoefweg 133 te Bleiswijk.
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2008, verzonden op 20 juni 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 augustus 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. P.A.W. Standhardt-Jonkers, advocaat te Utrecht, en [gemachtigde], het college, vertegenwoordigd door mr. T. Ruis, ambtenaar in dienst van de gemeente, en Lidl, vertegenwoordigd door A.R. Wielenga en mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het aanwenden van een strook grond vóór het op te richten gebouw ten behoeve van de aanleg van vijf parkeerplaatsen zich niet verdraagt met de ingevolge het geldende bestemmingsplan "Hoefslag" (hierna: het bestemmingsplan) daarop rustende bestemming "Detailhandelsdoeleinden".
2.2.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 7 maart 2007 in zaak nr.
200604667/1en zaak nr.
200604882/1), sluit die bestemming niet uit dat op een perceel met deze bestemming ook wordt voorzien in parkeergelegenheid ten behoeve van de op dit perceel uitgeoefende detailhandel. Anders dan het in de uitspraken van 7 maart 2007 aan de orde zijnde bouwplan, voorziet het thans aan de orde zijnde bouwplan in een supermarkt met bijbehorende parkeergelegenheid op hetzelfde terrein. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de parkeerplaatsen, die in het huidige bouwplan zijn voorzien op het bestemmingsvlak met de bestemming "Detailhandelsdoeleinden", waarop ook het gebouw voor de supermarkt is voorzien, binnen deze bestemming passen.
2.2.2. Dat bij bevoorrading van de winkel, als gesteld, mogelijkerwijs over enkele parkeerplaatsen wordt gereden, maakt, te minder nu die bevoorrading, naar zijdens Lidl is gesteld en valt aan te nemen, vooral buiten de openingstijden zal plaatsvinden, niet dat het bouwplan in strijd is met het gestelde in artikel 2.5.30 van de bouwverordening.
2.2.3. Voor zover [appellanten] aanvoeren dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat bevoorrading van de supermarkt niet mogelijk is, omdat daarvoor gebruik moet worden gemaakt van een perceel waarop dit, naar zij stellen, strijdig is met het bestemmingsplan, faalt dit betoog, reeds omdat niet aannemelijk is gemaakt dat bevoorrading van de supermarkt zonder dat gebruik onmogelijk is.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2008