200708252/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente Ouderkerk,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/6657 en 07/2418 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 oktober 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk.
Bij besluit van 20 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk (hierna: het college) het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 22 april 2004, waarbij het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor het gebruik van de gronden, de bouw van 77 woningen en de daarbij bijbehorende werken en werkzaamheden op het perceel, plaatselijk bekend "plan Geer en Zijde" te Ouderkerk aan den IJssel (hierna: het perceel), voor zover gericht tegen de verleende vrijstelling, niet-ontvankelijk, en voor het overige opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 30 januari 2008 heeft [vergunninghouder] die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar directeur en [gemachtigde], bijgestaan door mr. H.S. Weeda, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan de Rijn en J.F. Lansbergen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. M. Visser, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
2.1. Bij besluit op bezwaar van 20 februari 2007 heeft het college de bezwaren van [appellante] tegen de verleende vrijstelling niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is overwogen dat het nieuwe bestemmingsplan "Geer en Zijde" in werking is getreden en dat het bouwplan daarmee niet in strijd is, zodat een vrijstelling niet langer is vereist.
2.2. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college het bouwplan ten tijde van het besluit op bezwaar niet had mogen toetsen aan het bestemmingsplan "Geer en Zijde". Daarbij wijst hij op recente uitspraken waaruit naar zijn opvatting blijkt dat de Voorzitter van de Afdeling eerder dan voorheen overgaat tot schorsing van bestemmingsplannen teneinde belangen van derden meer te beschermen.
2.2.1. Dit betoog faalt. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2004 in zaak nr.
200305009/1, brengt een redelijke wetstoepassing van artikel 28, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening met zich dat aan de vernietiging van een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan van een college van Gedeputeerde Staten door de Afdeling geen terugwerkende kracht toekomt. Daarbij maakt het niet uit wat de reden voor vernietiging is geweest. De Afdeling heeft bij uitspraak van 10 augustus 2005 het besluit van 14 september 2004 van het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland tot goedkeuring van dat bestemmingsplan vernietigd wat betreft de verleende goedkeuring aan de bestemming "Woondoeleinden" aan de gronden waarop een deel van de woningen, opgenomen in het bouwplan, is voorzien. Op 4 juli 2006 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland het bestemmingsplan opnieuw goedgekeurd. Een verzoek tot schorsing is door de voorzitter van de Afdeling bij uitspraak van 20 november 2006 afgewezen. Ten tijde van het besluit op bezwaar van 20 februari 2007 was het bestemmingsplan "Geer en Zijde" dus in werking getreden. Het college was ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gehouden in bezwaar het besluit van 22 april 2004 volledig te heroverwegen, waarbij diende te worden getoetst aan de toepasselijke wettelijke voorschriften zoals die ten tijde van de heroverweging luidden. Het bouwplan is daarom door het college terecht getoetst aan het bestemmingsplan "Geer en Zijde". Hetgeen [appellante], onder verwijzing naar de uitspraken van de voorzitter van de Afdeling van 22 februari 2007 in zaak nr.
200609169/1, van 28 juni 2007 in zaak nr. 200702335/1 en van 2 augustus 2007 in zaak nr.
200702603/1, heeft betoogd, maakt dat niet anders, nu de voorzitter in deze zaak niet tot schorsing heeft besloten
Dat na het besluit op bezwaar de Afdeling bij uitspraak van 2 mei 2007 het besluit van 4 juli 2006 van het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland tot goedkeuring van dat bestemmingsplan opnieuw heeft vernietigd, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu het college daarmee geen rekening kon houden. Anders dan [appellante] betoogt, heeft het college, mede gelet op de belangen van [vergunninghouder], door te beslissen voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het beroep tegen het besluit omtrent goedkeuring, niet onzorgvuldig gehandeld. Geen rechtsregel valt aan te wijzen die het college daartoe verplichtte.
2.3. Niet in geschil is dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan "Geer en Zijde". Het college stelt zich daarom terecht op het standpunt dat daarvoor geen vrijstelling behoeft te worden verleend. De voorzieningenrechter is met juistheid tot dezelfde conclusie gekomen.
2.4. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat haar betoog dat niet is voldaan aan de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde dat voor de in het bouwplan voorziene woningen een binnenwaarde voor het geluidsniveau van ten hoogste 35 dB(A) is toegestaan, niet een kwestie van handhaving betreft. Hij stelt niet te verwachten dat het college daartoe zal overgaan.
2.4.1. Aan de bouwvergunning zijn de voorwaarden verbonden dat het bouwen moet geschieden overeenkomstig de bepalingen van het Bouwbesluit en dat aan de woningen geluidwerende voorzieningen worden uitgevoerd, overeenkomstig het gestelde in de brief van 19 april 2004 van Adviesbureau Nieman. Indien niet is gebouwd overeenkomstig deze voorwaarde kan het college, al dan niet op verzoek, daartegen handhavend optreden. Nog daargelaten dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woningen niet kunnen voldoen aan de binnenwaarde voor het geluidsniveau van 35 dB(A), maakt de omstandigheid dat zij stelt te verwachten dat het college daartoe niet zal overgaan niet dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de niet-naleving van een aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde een handhavingskwestie betreft. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008