ECLI:NL:RVS:2008:BE9304

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200709022/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor bouwplan van appartementen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Dongen tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda. Het college had op 2 januari 2007 vrijstelling verleend voor het realiseren van twaalf huurappartementen op een perceel in Dongen, maar dit besluit werd door de voorzieningenrechter op 22 november 2007 vernietigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ruimtelijke onderbouwing voor de vrijstelling ontoereikend was, omdat er onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen voor het leefklimaat van de toekomstige bewoners, gezien de nabijheid van een garagebedrijf dat wordt geëxploiteerd door de wederpartij.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 juli 2008 ter zitting behandeld. Het college voerde aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat de aan de vrijstelling ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing niet voldeed. De Afdeling oordeelde echter dat het college onvoldoende had aangetoond dat het leef- en woonklimaat voor de toekomstige bewoners gewaarborgd was. De deskundigenrapporten die door het college waren ingediend, gaven geen overtuigend bewijs dat de geluidsbelasting van het garagebedrijf acceptabel was.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de wederpartij tegen het besluit van 22 januari 2008 ongegrond. De Afdeling concludeerde dat het college niet had aangetoond dat de vrijstelling voor het bouwplan terecht was verleend, en dat de belangen van de toekomstige bewoners onvoldoende waren gewaarborgd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2008.

Uitspraak

200709022/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Dongen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/4335 en 07/3889 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 22 november 2007 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dongen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dongen (hierna: het college) aan [belanghebbende] (vrijstelling verleend voor het realiseren van twaalf (huur)appartementen (hierna: het bouwplan) op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 januari 2007 heeft het college aan [belanghebbende] een reguliere bouwvergunning verleend voor het bouwplan op het perceel.
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het college het door[wederpartij] gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 2 en 11 januari 2007 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 juli 2007 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 28 januari 2008.
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] tegen de besluiten van 2 en 11 januari 2007 opnieuw ongegrond verklaard.
Het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep, bij de rechtbank Breda ingekomen op 4 maart 2008, is ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling. [wederpartij] heeft de gronden aangevuld bij brief van 19 maart 2008.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 5 juni 2008. [wederpartij] heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
[belanghebbende] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door ing. M.C. Gorissen en ing. M.J.H. Roza, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door
mr. A.R. van Tilborg, zijn verschenen.
Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door E.W.A.H. van Os, bijgestaan door mr. E. van der Kolk, advocaat te Tilburg, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan maakt onderdeel uit van het project Rosariopark. Dit project wordt in fasen uitgevoerd en voorziet in woningbouw in het centrum van Dongen. In fasen 1 en 2 van het project zijn 32 eensgezinswoningen, 50 appartementen en een poortgebouw gebouwd. Het bouwplan betreft fase 3. In deze fase wordt voorzien in een complex van 12 appartementen.
[wederpartij] exploiteert een garagebedrijf op een afstand van circa 16 m van het bouwplan.
2.2. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid, voor zover thans van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.4. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de aan de vrijstelling ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing ontoereikend is. Daartoe stelt het college dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat in het akoestisch onderzoek van Oranjewoud van 12 juli 2006 geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de in- en uitrit van het garagebedrijf van [wederpartij] is verplaatst.
Weliswaar kan het college hierin worden gevolgd - in het onderzoek van Oranjewoud is met de verplaatsing van de in- en uitrit wél rekening gehouden - doch dit doet niet af aan de conclusie van het rapport van R&B Milieu Advies B.V. (hierna: R&B) van 6 november 2006 dat moet worden betwijfeld of, gelet op de feitelijke bedrijfsvoering van [wederpartij], een aanvaardbaar leef- en woonklimaat voor de toekomstige bewoners van het bouwplan is gewaarborgd. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, had dit voor het college aanleiding moeten zijn om Oranjewoud om een reactie te vragen alvorens het besluit op bezwaar van 24 juli 2007 te nemen. Het college heeft dit nagelaten en bovendien in het besluit op bezwaar de opmerkingen van R&B nagenoeg niet weerlegd. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat de aan de vrijstelling ten grondslag liggende onderbouwing ontoereikend is.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 2 en 11 januari 2007. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verband met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.7. [wederpartij] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een aanvaardbaar leef- en woonklimaat voor de toekomstige bewoners van het bouwplan is gewaarborgd. Volgens [wederpartij] is de representatieve bedrijfsvoering in de aan het besluit van 22 januari 2008 ten grondslag liggende akoestische rapporten onjuist beschreven, waardoor een te positief beeld van de geluidsbelasting op het bouwplan wordt geschetst.
2.7.1. Dit betoog faalt. In de aan het besluit van 22 januari 2008 ten grondslag liggende memo van Oranjewoud van 20 december 2007, waarin is gereageerd op het rapport van R&B van 6 november 2006, is uitgegaan van 100 verkeersbewegingen in de dagperiode en 50 verkeersbewegingen in de avondperiode. Mede gelet op het deskundigenbericht van de StAB bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet van deze aantallen mocht uitgaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van dagstaten, dat deze aantallen te laag zijn en evenmin dat in de nachtperiode meer dan incidenteel schadeauto's worden afgeleverd door bergingswagens. Verder is in het deskundigenbericht van de StAB geconcludeerd dat, rekening houdend met enige worst case aannames, een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) voor de dagperiode, welk geluidniveau is voorgeschreven in het van toepassing zijnde Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, kan worden nageleefd en dat, uitgaande van dat niveau, [wederpartij] zijn feitelijke en representatieve bedrijfsvoering aldus kan voortzetten. De Afdeling is niet gebleken dat deze conclusie onjuist is dan wel berust op onjuiste of onvolledige gegevens. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, rekening houdend met de feitelijke bedrijfsvoering van [wederpartij], een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van het bouwplan is gewaarborgd.
Voorts is, mede gelet op het verhandelde ter zitting, een eventuele toekomstige uitbreiding van het garagebedrijf van [wederpartij] dermate ongewis, dat het college daarmee bij de beoordeling van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geen rekening had behoeven te houden.
Uit het deskundigenbericht van de StAB blijkt dat de milieubelasting van de binnen het bedrijf van [wederpartij] aanwezige spuitcabine in geen geval groter mag zijn dan die van een categorie 1 of 2 bedrijf. Dat heeft [wederpartij] ter zitting ook erkend. Gelet hierop heeft het college daarin terecht geen aanleiding gezien om de vrijstelling te weigeren.
2.8. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 22 januari 2008 is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 22 januari 2008 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008
190-531.