200706931/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2840 van de rechtbank Leeuwarden van 20 augustus 2007 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd.
Bij besluit van 30 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd (hierna: het college) aan de Baptisten Gemeente Stavoren vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een kerkgebouw op het perceel Nieuweweg 29 te Koudum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 november 2006 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2008, waar [appellant A], in persoon, bijgestaan door mr. J.S. Leenstra, en het college, vertegenwoordigd door B.C. Star, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de Baptisten Gemeente Stavoren, vertegenwoordigd door S. Bandstra, gehoord.
2.1. Ter zitting is gebleken dat [appellant B] inmiddels is verhuisd en dat zij niet meer in de directe nabijheid van het perceel woont. Daardoor is haar belang bij beoordeling van het hoger beroep komen te vervallen. De enkele stelling dat zij mogelijk terug naar de Bovenweg zal verhuizen en dan weer in de nabijheid van het perceel zal wonen, is onvoldoende om dat belang aan te nemen. Het hoger beroep is, voor zover ingesteld door [appellant B], niet-ontvankelijk.
2.2. Het bouwplan voorziet in het op het perceel oprichten van een kerkgebouw, dat bestaat uit een grote kerkzaal en een aantal kleinere zalen op de begane grond en in de kelder met daartussen een foyer. Het gebouw zal gebruikt worden voor activiteiten van de Baptisten Gemeente, zoals kerkdiensten, zondagschool, jeugdactiviteiten en ouderenactiviteiten.
Voor zover [appellant A] vreest dat het kerkgebouw in de toekomst zal worden uitgebreid, wordt erop gewezen dat een eventuele uitbreiding in deze procedure niet aan de orde is.
2.3. [appellant A] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat van de aanvraag om bouwvergunning voor het bouwplan niet op juiste wijze kennis is gegeven. Daartoe voert zij aan dat in de publicatie van de aanvraag om bouwvergunning het bouwplan als een "kerkgebouw" is aangeduid, hetgeen volgens haar geen recht doet aan het multifunctionele karakter van dit gebouw.
2.3.1. Ingevolge artikel 41 van de Woningwet wordt van een aanvraag om bouwvergunning binnen twee weken na ontvangst daarvan door burgemeester en wethouders kennis gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huis-blad.
2.3.2. In de publicatie van 14 juli 2005 van de aanvraag om bouwvergunning in de Balkster Courant is vermeld dat een bouwplan ter inzage ligt dat voorziet in het oprichten van een kerkgebouw voor de Baptisten Gemeente Stavoren. Hiermee is naar het oordeel van de Afdeling op juiste wijze kennis gegeven van de aanvraag om bouwvergunning van 20 april 2005. Dat in het gebouw op het perceel niet alleen kerkdiensten zullen worden gehouden doch ook andere aan de kerk gelieerde activiteiten, betekent niet dat het op het perceel voorziene gebouw niet als kerkgebouw kan worden aangeduid.
2.4. Het betoog dat de stukken die ter inzage hebben gelegen van 28 januari 2005 tot en met 24 februari 2005 niet overeenstemmen met de stukken die van 15 juli 2005 tot en met 11 augustus 2005 ter inzage hebben gelegen, leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Eerstgenoemde stukken zijn geen weergave van het bouwplan en de terinzagelegging daarvan maakt geen deel uit van de procedure voor het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning eerste fase voor het bouwplan.
2.5. [appellant A] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat het college eerst vier weken na de verlening van de vrijstelling en de bouwvergunning eerste fase het besluit daartoe heeft gepubliceerd niet leidt tot het oordeel dat dit besluit op onjuiste wijze is bekendgemaakt.
2.5.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de publicatie van 29 juni 2006 niet is aan te merken als een bekendmaking of een mededeling als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Deze publicatie moet dus worden beschouwd als een onverplichte aanvullende waarborg dat belanghebbenden van de verlening op de hoogte raken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het gegeven dat deze publicatie heeft plaatsgevonden geruime tijd nadat de vrijstelling en bouwvergunning eerste fase zijn verleend in dat licht bezien niet kan worden gekenschetst als onzorgvuldig.
De rechtbank heeft er voorts terecht op gewezen dat [appellant A] door de wijze van bekendmaking niet in haar belangen is geschaad, aangezien zij tegen het besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning eerste fase tijdig bezwaar heeft gemaakt.
2.6. Voor zover [appellant A] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het beoogde gebruik niet in overeenstemming is met de verleende vrijstelling, faalt dit betoog. Uit de overgelegde activiteitenlijst van de Baptisten Gemeente Stavoren van oktober 2005 kan niet worden afgeleid dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk op het perceel mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan het gebruik als kerkgebouw.
2.7. [appellant A] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan de vraag naar de urgentie van het bouwplan geen betekenis toekomt. Daartoe voert zij aan dat het belang van onmiddellijke uitvoering van het bouwplan niet opweegt tegen het belang dat eerst de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure wordt afgewacht.
2.7.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2003 in zaak nr.
200204532/1), geoordeeld dat het in de jurisprudentie voor artikel 19 (oud) van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) ontwikkelde urgentievereiste onder werking van het huidige artikel 19, eerste lid, van de WRO, ook in het geval dat het vierde lid van artikel 19 aan de orde is, niet meer kan worden gesteld. Op de besluiten die aan de orde waren in de door [appellant A] vermelde uitspraken van de Afdeling van 24 juli 2002 in zaak nr.
200105007/1en van 14 december 2005 in zaak nr.
200501613/1was artikel 19 (oud) van de WRO van toepassing. De verwijzing naar deze uitspraken kan [appellant A] niet baten reeds omdat ze zijn achterhaald.
2.8. Voorts betoogt [appellant A] dat de rechtbank ten onrechte de gegeven ruimtelijke onderbouwing toereikend heeft geacht. Daartoe verwijst zij naar het Structuurplan Koudum (hierna: het Structuurplan), dat volgens haar geen globaal karakter heeft. In het Structuurplan is conservering van het gebied waarin het perceel is gelegen in de huidige staat, te weten het open landschap, uitgangspunt voor de toekomstige ontwikkeling van Koudum, aldus [appellant A]. Ook voert zij aan dat het uitgevoerde archeologisch onderzoek ontoereikend is geweest.
2.8.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad voor het grondgebied van de gemeente een structuurplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van de gemeente wordt aangegeven.
2.8.2. In het Structuurplan, zoals vastgesteld bij besluit van 17 juli 2000, is de toekomstige ontwikkeling van de gemeente aangegeven. De rechtbank heeft dit plan terecht als globaal aangemerkt.
In dit plan is het perceel aangewezen als toekomstig woongebied. De rechtbank heeft hieruit terecht geconcludeerd dat conservering van dit gebied in zijn huidige staat, te weten het open landschap, geen uitgangspunt is voor de toekomstige ontwikkeling van Koudum. Het verwezenlijken van woningbouw leidt er immers toe dat het zicht op Koudum vanuit de omgeving en de "doorzichten" vanuit Koudum op de omgeving niet op dezelfde wijze worden gehandhaafd. Naar aanleiding van een vraag van de Kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente Koudum is in het Structuurplan vermeld dat aan de hand van concrete plannen op bestemmingsplanniveau de vraag zal worden beantwoord waar kerkelijke lokaliteiten kunnen worden gevestigd. De rechtbank heeft hierin terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het Structuurplan. Anders dan [appellant A] betoogt, bestaan geen aanwijzingen dat de gemeenteraad op het perceel woningbouw met een maximale grootte van een twee-onder-één-kap-woning wilde toestaan. In de door [appellant A] aangehaalde passage zijn twee-onder-één-kap-woningen vermeld als illustratie van hetgeen wordt verstaan onder het bouwen op een dorpseigen manier, niet als een maximum voor de grootte van de bebouwing.
In de door Penta Architecten BNA b.v. opgestelde ruimtelijke onderbouwing van 20 april 2005 is ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan en is een beschrijving van de locatie en de ruimtelijke inpassing van het bouwplan in relatie tot de omgeving opgenomen. Voorts zijn in deze ruimtelijke onderbouwing de infrastructurele, privaatrechtelijke, financiële, ecologische, waterhuishoudelijke, archeologische en milieutechnische aspecten nader uiteengezet. De rechtbank heeft, gelet hierop, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.8.3. In het verslag van 26 januari 2000 van de commissie van overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 is vermeld dat de kans groot is dat in Koudum belangrijke sporen van bewoning nog aanwezig zijn en dat dit met name geldt voor 't Heech. De commissie heeft daarom aangedrongen op het tijdig laten verrichten van een archeologisch vooronderzoek.
In zijn inventariserend archeologisch veldonderzoek van 5 juli 2004 heeft drs. C. Tulp van het archeologisch onderzoeks- en adviesbureau "de steekproef" geconcludeerd dat de kans op onverstoorde archeologische grondsporen op het perceel klein is en vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat dit onderzoek ontoereikend is geweest. Uit voormeld verslag van 26 januari 2000 noch uit de omstandigheid dat eerder in de omgeving van het perceel archeologische vondsten zijn gedaan, kan dit worden afgeleid. Dat bij het bouwen van het kerkgebouw dieper gegraven zal worden dan tijdens het veldonderzoek, betekent niet dat de conclusie op basis van dat onderzoek onjuist is. De stelling dat bij diepere boringen sprake zou zijn van een onverstoord bodemprofiel en dat op basis daarvan bewoningssporen van de steentijd tot heden te verwachten zijn, heeft [appellant A] niet aannemelijk gemaakt.
2.9. [appellant A] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Daartoe voert zij aan dat het college het bouwplan niet van groter gewicht heeft mogen achten dan het handhaven van het landschappelijke karakter en de openheid van het gebied, aangezien in het Structuurplan is vermeld dat de ligging van Koudum op 't Heech, het zicht op Koudum vanuit de omgeving en de "doorzichten" vanuit Koudum op de omgeving, als uniek en waardevol worden ervaren en dat één en ander dan ook zoveel mogelijk in stand gehouden en waar mogelijk nog versterkt dient te worden. Voorts voert zij daartoe aan dat op andere locaties een gelijkwaardig resultaat had kunnen worden bereikt met minder of geen bezwaren.
2.9.1. Zoals onder 2.8.2. is overwogen, is het perceel in het Structuurplan aangewezen als toekomstig woongebied. De rechtbank heeft hieruit terecht geconcludeerd dat conservering van dit gebied in zijn huidige staat, te weten het open landschap, geen uitgangspunt is voor de toekomstige ontwikkeling van Koudum. Het verwezenlijken van woningbouw leidt er immers toe dat het zicht op Koudum vanuit de omgeving en de "doorzichten" vanuit Koudum op de omgeving niet op dezelfde wijze worden gehandhaafd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in zijn belangenafweging, gelet hierop, het bouwplan van groter gewicht heeft kunnen achten dan het handhaven van het landschappelijke karakter en de openheid van het gebied.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college dient te beslissen omtrent het bouwplan, zoals dit is ingediend. Indien dit plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat die situatie zich hier voordoet. Anders dan [appellant A] kennelijk meent, is in dit kader van belang dat de Baptisten Gemeente Stavoren bezwaren heeft tegen het realiseren van het bouwplan op een andere locatie.
Geen aanleiding bestaat derhalve voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.
2.9.2. Gelet op het voorgaande, heeft het college terecht bouwvergunning eerste fase voor het bouwplan verleend.
2.10. Het hoger beroep is, voor zover ingesteld door [appellant A], ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant B], niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008