ECLI:NL:RVS:2008:BE9291

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801027/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen door CBR

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 18 december 2007 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil ontstond na de weigering van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om aan [appellant] een Verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C, D, E bij C en E bij D. Dit besluit werd genomen op 16 februari 2006 en het bezwaar dat [appellant] hiertegen indiende werd door het CBR ongegrond verklaard op 18 december 2006. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak, waartegen [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 4 augustus 2008. Tijdens deze zitting was het CBR vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet. De Raad overwoog dat het CBR de ongeschiktheid van [appellant] om motorrijtuigen van groep 2 te besturen had gebaseerd op medische rapportages van cardiologen, die aangaven dat [appellant] lijdt aan angina pectoris. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het CBR terecht meerdere paragrafen uit de bijlage van het Reglement rijbewijzen op zijn situatie van toepassing had geacht.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagde. De rechtbank had niet buiten de omvang van het geschil getreden en het CBR had voldoende onderbouwing voor zijn besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2008.

Uitspraak

200801027/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3697 van de rechtbank Alkmaar van 18 december 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2006 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd aan [appellant] een Verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C, D, E bij C en E bij D.
Bij besluit van 18 december 2006 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2007, verzonden op 27 december 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2008, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet, medewerker in dienst van het CBR, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief verklaringen van geschiktheid door het CBR afgegeven aan een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement geeft het CBR indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij voormelde regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid af.
Ingevolge artikel 104, eerste lid, van het Reglement, voor zover thans van belang, kan, indien de aanvrager van een verklaring van geschiktheid een mededeling heeft ontvangen dat geen verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister wordt geregistreerd, hij binnen vier weken na ontvangst daarvan het CBR verzoeken een of meer artsen aan te wijzen voor een keuring of herkeuring op zijn eigen kosten.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de regeling), voor zover thans van belang, wordt in deze regeling verstaan onder groep 2: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C+E, D en D+E.
Ingevolge artikel 2 van de regeling worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Hoofdstuk 6 van de bijlage behorende bij de regeling (hierna: de bijlage) is getiteld "Hart- en vaatziekten".
2.2. [appellant] klaagt dat de rechtbank door te overwegen dat het CBR terecht meerdere paragrafen uit hoofdstuk 6 van de bijlage op zijn medische situatie van toepassing heeft geacht voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat het CBR in het bestreden en in bezwaar gehandhaafde besluit zijn ongeschiktheid om motorrijtuigen van groep 2 te besturen slechts heeft gebaseerd op de omstandigheid dat hij aan angina pectoris lijdt. De rechtbank is ten onrechte buiten de omvang van het geschil getreden, aldus [appellant].
2.3. Het hoger beroep slaagt niet. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank het bestreden besluit had dienen te vernietigen omdat het CBR daaraan in beroep een andere motivering ten grondslag heeft gelegd, omdat dit berust op een verkeerde lezing van dat besluit. Daarin heeft het CBR overwogen dat [appellant] valt onder diverse paragrafen van hoofdstuk 6 van de bijlage. Het CBR heeft dat gebaseerd op de rapportages van de keurend cardiologen Ruiter en Verdel door de inhoud daarvan te relateren aan de paragrafen 6.3, 6.3.4, 6.7.1 en 6.7.2 uit de bijlage. Voorts heeft het CBR overwogen dat sommige van die paragrafen een specialistisch rapport vereisen en dat de hiervoor genoemde cardiologen in hun rapportages hebben geadviseerd [appellant] niet geschikt te achten voor het besturen van motorrijtuigen behorende tot groep 2. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008
307.